Indische Nederlanders in Suriname
Koloniale geschiedenis, een beladen onderwerp. Voor de gekoloniseerden vaak een pijnlijke historie. En voor de voormalige kolonisators een verleden van schande, waar liever niet meer over wordt gesproken. Althans, dat is hoe men er in Nederland mee omgaat. Daar leer je als kind nagenoeg niets over landen als Suriname en Indonesië, wat op z’n zachtst gezegd best vreemd is. Terwijl onze opa’s en oma’s in de koloniën de kleinste dorpen van Zuid-Limburg tot Noord-Groningen konden opdreunen, was in Nederland de leerstof over haar overzeese gebieden ook toen al minimaal. Geen wonder dus dat men Suriname niet direct met Zuid-Amerika in verband brengt. En dat men een Indo, Indiër en Indiaan nauwelijks van elkaar kan onderscheiden.
Het blijft goed om te weten waar je vandaan komt, wat je geschiedenis is. Gelukkig wordt er in Suriname op de lagere school al aandacht besteed aan dat verleden. En dankzij de monumenten in het straatbeeld is de herinnering ook alom aanwezig. Bovendien, Suriname is staatkundig wel onafhankelijk, maar de banden met Nederland zijn er niet minder om geworden. Niet in de laatste plaats omdat er in de periode rondom die onafhankelijkheid vele kondremans vertrokken naar P’tata.
Het was echter niet de eerste groep migranten uit een voormalige kolonie die neerstreek in de polder. Ruim 25 jaar voor de Surinaamse exodus, waren het de Molukkers (enkele tienduizenden) en Indo-Europeanen, kortweg ‘Indo’s’ (bijna een half miljoen), die hen voor waren gegaan. ‘Indische Nederlanders’ worden ze officieel genoemd. Een bevolkingsgroep die nauwe banden onderhoudt met Suriname. Familiebanden, letterlijk en figuurlijk. Toch is er ook hier weinig bekend over deze mensen. Terwijl ze ons al jaren verblijden met hun overheerlijke Indische keuken en hun net zo lekkere Indo Rock, Hawaïan- en krontjongmuziek.
Indië
Ze komen uit een land dat totaal is verdwenen. Het leeft weliswaar voort in hun cultuur, hun gewoonten en gedachten, maar ‘Indië’, de voormalige Nederlandse kolonie, heeft plaatsgemaakt voor ‘Indonesia merdeka’: de onafhankelijke staat der Indonesiërs, de oorspronkelijke bewoners van het land, aan wie het toebehoort.
Naast dat ‘toebehoren’ heb je ook het ‘ergens thuishoren’. Nederlands-Indië was een land waar Indonesiërs, Hollanders en nog een heleboel andere etnische groepen naast elkaar leefden. Weliswaar niet altijd in harmonie of op gelijkwaardige basis, maar het was een thuis voor velerlei volken. Met name voor de Indische Nederlanders. Zij kwamen er niet slechts vandaan, ze kwamen er letterlijk uit voort. Maar omdat hun ‘ouders’ (ibu Indonesia en vadertje Holland) gingen scheiden, werden de Indo’s thuisloze weeskinderen. Een heel volk, compleet ontheemd.
Op 17 augustus 1945 werd de Republik Indonesia uitgeroepen door president Soekarno en vice-president Hatta. De leus ‘Indonesië voor de Indonesiërs’ was vanaf nu de harde waarheid. Nederland verloor haar kolonie, Indo’s verloren hun thuis; de grond onder hun voeten. Indië bestond niet meer en was voorgoed verbannen naar ‘tempo doeloe’, de goeie ouwe tijd. Het maakte plaats voor een nieuwe natie. Na eeuwen van kolonisatie niet langer bezet door buitenlandse machthebbers, maar gerund door autochtone Indonesische leiders. De Tweede Wereldoorlog was nog maar net afgelopen, twee dagen ervoor. En in die oorlog hadden de Indo’s alles al verloren. Mannen hadden gevochten in het Koninklijk Nederlands Indisch Leger (KNIL) tegen de Japanse bezetter, maar het Indische leger was veel kleiner en niet zo goed uitgerust. De militairen werden al snel krijgsgevangen genomen en vier jaar lang in Japanse werkkampen afgebeuld. Vrouwen en kinderen kwamen terecht in burgerinterneringskampen, waar de omstandigheden ook erbarmelijk waren. Het eind van de vier jaar durende oorlog, op 15 augustus 1945, had een dag van bevrijding moeten zijn. Maar een nieuwe oorlog kondigde zich alweer aan, Indonesië’s onafhankelijkheidsstrijd, die door Nederland bagatelliserend ‘politionele acties’ werd genoemd. Een oorlog met veel slachtoffers, en weer werden de Indische Nederlanders het kind van de rekening.
Bersiap
Na eeuwenlange Nederlandse kolonisatie, heerste een ontzettende anti-Belanda stemming, waar de Indo’s sterk onder leden. Indonesische nationalisten namen het de Indische Nederlanders namelijk kwalijk dat ze in het verleden doorgaans de kant van de Europeanen hadden gekozen. Kolonialen, die de Indonesiërs eeuwenlang doelbewust achterstelden. Nu de Indonesiërs juist de macht hadden, draaiden zij de rollen om; Europeanen, Indo-Europeanen incluis, moesten met minder genoegen nemen.
‘Onafhankelijkheidsstrijders’ (pemuda’s) werden openlijk opgeroepen ‘alle Belanda’s en anjing Belanda’s’ (honden van de Nederlanders) uit te roeien. Nederlanders en Indo’s met een Europees uiterlijk zaten echter nog vast in de interneringskampen. Niet om nog langer te worden mishandeld door de Japanners, maar ironisch genoeg om juist door hen te worden beschermd. Indo’s en ook Chinezen, die deze bescherming ontbeerden, werden daarom veel vaker slachtoffer van roof- en moordpartijen gedurende die zogenaamde Bersiap-periode.
Veiliger werd het pas vanaf de uiteindelijke machtsoverdracht in 1947. Maar echt beter werd het niet. Staatsbedrijven, met van oudsher veel Indischen in dienst, gingen over in Indonesische handen en alle Hollanders en Indo’s moesten (uiteraard) het veld ruimen. Ook elders verloren Indischen hun baan. Vanwege hun afkomst konden ze moeilijk ander werk vinden.
Repatriëren
Gedurende de oorlog waren ze niet slechts financieel berooid, maar ook fysiek en psychisch uitgeput. Vanwege de jarenlange, mensonterende en inhumane onderdrukking door de Jap, was het Indisch volk bankroet, op iedere denkbare manier. Net nu ze eindelijk hun kracht hervonden en weer wat begonnen op te bouwen, dreigde de Indonesische regering hen het land uit te zetten. Terwijl ze altijd vreedzaam tussen de verschillende bevolkingsgroepen binnen het eilandenrijk hadden geleefd, werden de Indo’s voor een ultieme keuze gesteld. Ze moesten kiezen uit twee uitersten: blijven en ook Indonesiër worden (om tenminste te worden getolereerd) of vertrekken als ongewenste Europeaan (en liefst nooit meer terugkeren). Een loodzware keuze. Maar vanwege de stemming in het land maakten de meeste Indo’s een rationele beslissing.
Het onzekere bestaan dat ze leden en de angst dat hun situatie in die vijandige omgeving nog verder zou verslechteren, zorgden ervoor dat de Indische Nederlanders kozen voor een vertrek. Hoofdzakelijk naar Nederland, ‘repatriëren’ (letterlijk: terug naar het vaderland). Maar van ‘teruggaan’ was nauwelijks sprake; de meesten kenden het land slechts van geromantiseerde verhalen en uit mooi geïllustreerde schoolboeken. Bovendien waren ze er niet echt welkom. De vaderlandse regering behandelde de Indo’s als stiefkinderen. Eerst door ze te weren, daarna door hun komst te bemoeilijken. Dat is hoe Nederland hun eeuwenlange trouw beloonde. Menig Indischman vroeg zich af waar hij dat aan had verdiend. Veel Indo’s die in eerste instantie toch in Indonesië bleven, kozen er later (in de jaren zestig) voor om hun bangsa (pipel) alsnog te volgen. Indonesië had ze niet gebracht wat ze hoopten en Nederland gaf deze mensen, ‘spijtoptanten’ genoemd, een laatste kans om ook over te komen. Anderen gingen juist verder oostwaarts, naar de linkerhelft van Nieuw-Guinea dat nog wel van Nederland was. Maar toen in 1963 ook dat gebied in Indonesische handen viel, moest men weer verkassen. Alsnog naar Nederland.
Wereldwijd
Hoewel Indische mensen geroemd worden om hun ‘geruisloze integratie’, kon lang niet iedere Indo zijn draai vinden in het Nederland van de jaren vijftig en zestig. De meesten probeerden er het beste van te maken en bleven. Maar tienduizenden zochten hun heil al snel weer elders. Amerika was bestemming nummer één, gevolgd door landen als Canada, Australië en Zuid-Afrika. Er was daar veel meer ruimte en een heel andere mentaliteit, die veel Indo’s wel aansprak. Spanje, Brazilië en het Caribisch gebied scoorden ook goed, vanwege het klimaat. Om diezelfde reden sprak ook Suriname tot de verbeelding van menig Indisch gezin en werd een land van bestemming binnen de Indische diaspora.
Het was zelfs zo dat schrijver en Indisch voorman Jan Boon, beter bekend als Tjalie Robinson, Suriname op het oog had als nieuwe thuisbasis voor zichzelf, zijn familie en alle andere Indische lotgenoten die de mogelijkheid hadden om Nederland te verlaten. Het waren de magere jaren vijftig, toen duizenden Indo’s zoals Boon tegen wil en dank vastzaten in het kille vaderland, waar ze zich niet welkom en niet thuis voelden. Nederlanders zelf trokken ook in groten getale weg, op zoek naar een betere toekomst in het buitenland. Als voorvechter voor het behoud van de Indische cultuur zou Boon het liefst met iedereen teruggaan naar Indonesië, zodra het land hen weer zou omarmen. Maar dat bleek een utopie te zijn, toen president Soekarno in 1957 alle overgebleven (Indische) Nederlanders zijn land uitstuurde. Definitief geen weg terug dus. In ‘De geschiedenis van Indische Nederlanders’, in 2006 verschenen en geschreven door Bosma, Raben en Willems, valt te lezen dat de Indo’s het wel zagen zitten om deze kant op te komen en Suriname te helpen opbouwen. Ze voelden echter aan dat ze ook hier niet met open armen ontvangen zouden worden. Suriname was op weg naar onafhankelijkheid en dan kun je geen vreemde bevolkingsgroep gebruiken die denkt de zaken te gaan regelen. Waren ze wel met z’n allen gekomen, dan was de bevolking niet alleen aanzienlijk gegroeid, maar dan zou Paramaribo in plaats van Den Haag ‘de weduwe van Indië’ zijn geweest. Een koosnaam die de Indischen gebruiken voor hun hoofdstad in ballingschap.
Tjalie Robinson en duizenden andere Indischen met hem, kozen uiteindelijk niet voor Suriname maar voor de Verenigde Staten. Toch waren er ook Indo’s die wel het Amazoneavontuur aangingen. De eersten zelfs al eind jaren veertig, maar dat was slechts een handjevol. Samen met de terugkerende Surinaamse schutters, die in het KNIL hadden gediend, kwam het eerste Indische gezin in 1947 met de boot, zoals ze ook naar Nederland waren verscheept. Hoofd van dat gezin was de Surinaamse stiefvader Wix. En dus waren het, na een jaartje Nederland, eigenlijk dubbel-gerepatrieerden. Volgens dochter Lassie Jessurun kwamen er kort na hen nog een kleine groep aan. Indische en ook Indonesische dames die met uitgezonden Surinaamse militairen waren getrouwd, en met hun man ‘teruggingen’. Jessurun: “Maar de meeste van deze dames gingen alweer snel terug naar Nederland of Indonesië.”
TRIS
Het is niet toevallig dat de Indische gemeenschap in Nederland een grote concentratie kent in de regio Den Haag. In de bestuursstad zijn veel ambtenaren terechtgekomen die voor de overheid in Nederlands-Indië werkten. En ook veel militairen van het KNIL. In Indië en het latere Indonesië waren zij al in contact geraakt met de Troepenmacht In Suriname (TRIS). Samen vochten ze tegen de vijanden van Nederland. Toen het KNIL in 1950 ophield te bestaan, konden de militairen kiezen voor het Nederlandse leger of de TRIS. Dienen in de TRIS betekende uiteraard (tijdelijk) emigreren naar Suriname. En vooral de jonge, vrijgezelle militairen zagen dat wel zitten.
Voor deze mannen, en ook voor andere Indischen, was Suriname een aantrekkelijk alternatief voor het kille en bekrompen Nederland. Het klimaat, de taal, de ruimte en de vrijheid. Suriname herbergde de bestanddelen voor een vertrouwde manier van leven, die hen op het lijf was geschreven. Bovendien waren de meeste Indischen geboren en opgegroeid op Java. En met de grote Javaanse gemeenschap hier, was het voor velen dan ook een beetje thuis, ver van huis.
Boiti
In 1952 is er naar verluid een eerste poging gedaan om een burgergroep Indische Nederlanders naar Suriname te verplaatsen. Met gematigde goedkeuring van de Surinaamse overheid. De groep werd ondergebracht op de plantage Slootwijk in Commewijne, waar ze geacht werden padi te verbouwen. Dit was echter geen succes, aangezien de hoog opgeleide Indo’s van huis uit geen landbouwers waren. Twaalf Indische gezinnen werden later overgebracht naar het zogenaamde ‘Lelydorp Plan’ in Lelydorp. “Een aantal politici, onder wie vice-premier Olton van Genderen en de latere minister-president Jopie Pengel, hebben zich toen het lot van de op Slootwijk achtergebleven Indo’s aangetrokken en ervoor gezorgd dat zij in de buurt van de stad konden wonen en zich normaal in de Surinaamse samenleving konden inpassen”, vertelt Carel van Drieberge. Zelf woont hij sinds 1959 in Suriname en heeft altijd nauwe contacten onderhouden met zowel Indischen als Indonesiërs hier. Hij werkte in eerste instantie voor de Stichting Machinale Landbouw (SML) te Wageningen. “Daar werden ongeveer 25 Indische families geplaatst. En er waren ook veel Indonesiërs werkzaam.” Gezamenlijk werd de ‘Indonesische Ontspannings- en Ontwikkelingsvereniging’ opgericht, waarvan Indische en Indonesische gezinnen gebroederlijk lid waren.
Nieuw-Guinea
Naarmate de jaren volgden, kreeg Suriname er steeds meer Indo’s bij. Met name vanuit Nederland, waar ze van vrienden en bekenden hoorden over die andere mooie kolonie in de tropen, die veel gelijkenissen met hun Indië vertoonde. In het begin druppelsgewijs. Maar in de zestiger jaren kwam er een heuse stroom op gang. Vooral onder degenen die eigenlijk in Nieuw-Guinea verder wilden; zij hadden duidelijk gekozen voor een overgebleven kolonie in de tropen. Eentje waar ze zich thuis voelden, zoals in Indië. Waar ze zichzelf konden zijn, in plaats van zich te moeten wringen in een Hollands keurslijf. Maar het Nederlandse deel van het eiland der Papoea’s werd in 1963 uiteindelijk ook door Indonesië ingelijfd. Na een tussenstop in Nederland, volgde voor velen een nieuw bestaan in Suriname. “Indischen in Nederland spraken onderling over Suriname, zoals daarvoor in Indonesië ook over Nieuw-Guinea werd gesproken”, vertelt Harry van der Werff, die zelf ook naar het eiland uitweek, voordat hij in Nederland koos voor Suriname.
Toegoenezen
Ook de Toegoenezen (afkomstig van het dorp Toegoe, gelegen in West-Java, ten oosten van Jakarta) hadden hun plek op Java verlaten, om in eerste instantie op Nieuw-Guinea verder te gaan. Uiteindelijk kwamen ze via Nederland naar hier. Om precies te zijn ook op Slootwijk. Ten tijde van hun aanwezigheid (van 1963 tot 1967) werd dat ‘Toegoe Kondre’ genoemd. Als afstammelingen van inheemsen Portugezen, die al voor de Nederlanders delen van Indonesië koloniseerden, vormden ze in feite één van de eerste Indo-Europese gemeenschappen op Java. Maar, los van de overige Indo’s, hebben ze een autonome ontwikkeling doorgemaakt. En ook in Suriname leefden ze in een eigen gemeenschap. Ze zijn dus wel sterk aan de Indischen verwant, maar noemen zich geen Indische Nederlanders. Nagenoeg alle Toegoenezen hebben Suriname weer verlaten en leven nu hoofdzakelijk in Nederland.
Migranten
Het feit dat Suriname destijds een Nederlandse kolonie was, speelde een rol bij hun keuze om naar hier te komen. Maar was niet louter een pluspunt voor de Indo’s. Schaduwzijde was dat hun geschiedenis zich wel eens kon gaan herhalen, dat Indische Nederlanders het land ‘uitgeschopt’ zouden worden, zodra ook Suriname zich los zou maken van Nederland. Zover is het gelukkig niet gekomen. Suriname werd weliswaar onafhankelijk, maar de Indo’s die vertrokken gingen uit vrije wil. Ze hadden allemaal de Nederlandse nationaliteit, een uitzondering daar gelaten, en verlieten rond de onafhankelijkheid en in de jaren tachtig hun geliefde Suriname, om dezelfde redenen als de andere Surinamers.
Hoewel het haast inherent is aan het Indisch-zijn om het vertrouwde achter te laten en met lege handen elders ter wereld een nieuw bestaan op te bouwen, vertrokken ze niet allemaal. Moe van het verkassen, of inmiddels zodanig hier verankerd, bleef een klein aantal trouw achter. Sterker nog: in de tijd dat velen vertrokken, kwamen er (mondjesmaat) weer andere Indischen voor hen in de plaats. En die beperkte trek naar Suriname duurt nog steeds voort. Want nu Nederland de laatste jaren weer veel mensen ziet weggaan, zitten er tussen die Nederlandse emigranten ook Indische Nederlanders.
Meegaand
Kenmerkend voor de Indo’s is hun aanpassingsvermogen. “Wij zijn als groep altijd meegaand en hebben veel gevoel voor onze medeburger”, zegt Van Drieberge, “dit als gevolg van onze eigen eeuwenoude underdogpositie tijdens het koloniaal bestuur. Als wij ergens zijn om te blijven, dan passen we ons eenvoudig aan en gaan gemakkelijk op in de gemeenschap. Zonder onze eigen ik op te geven. We overleven volgens een oud Indonesisch gezegde, dat vrij vertaald luidt: ‘Als je in een kippenhok zit, moet je kakelen als een kip. Als je in een geitenhok zit, moet je blaten als een geit. En als je in een tijgerhok zit, moet je brullen als een tijger, anders kun je je niet handhaven’.” Om die ‘eigen ik’ en de specifiek Indische cultuur niet te verliezen, waren er de ‘kumpulans’, georganiseerd door Indische ‘persatuans’. Oftewel, zitjes en feestjes van Indische verenigingen. Zoals in Wageningen bij de IOOV. In Paramaribo had je de VOIG (Vereniging Oud-Indisch Gasten). “Het was niet uitsluitend voor Indo’s”, vertelt Lassie Jessurun. “Hollanders en Surinamers kwamen ook. Wel had bijna iedereen een band met Indië; ze waren er ooit geweest, of waren getrouwd met Indische vrouwen.”Zo ontstonden hechte vriendschappen tussen Indo’s en Surinamers. “En”, voegt ze er tevreden aan toe, “onze kinderen zijn allemaal met Surinamers getrouwd.” Zoals Indischen in Nederland vrijwel allemaal met Nederlanders trouwden. Vandaar dat de Indische gemeenschap daar vernederlandst is en hier versurinaamst. Wat dat trouwen betreft is het opvallend dat een groot deel van de Indische mannen die ik hier gesproken heb, al dan niet na een eerder huwelijk, getrouwd zijn met Javaanse vrouwen. De Indo’s in kwestie voelden zich tot hen aangetrokken, mede vanwege de gedeeltelijk gemeenschappelijke achtergrond. Indische vrouwen daarentegen trouwden toevalligerwijs juist met andere Surinamers.
Werklust
Aangezien de Indische Nederlanders hier niet als een apart ‘ras’ in de demografische boeken terecht is gekomen, is het moeilijk te zeggen hoe groot de groep precies was en is. Samen met onze eigen dogla’s en andere ‘moksibrudu’s’ vallen ze onder de weinigzeggende noemer ‘gemixt’ of ‘overig’. Wat wel duidelijk is, is dat ze hun hoogtijdagen (qua grootte) ergens halverwege de jaren zestig beleefden, toen de Indischen uit Nieuw-Guinea erbij kwamen. Maar aan schattingen willen de Indo’s hun vingers niet branden. Het doet er wellicht ook niet echt toe. Veel belangrijker dan kwantiteit is natuurlijk de kwaliteit. Voor een Indo althans. Daarom de vraag wat hun bijdrage aan de Surinaamse maatschappij was (en nog steeds is). Los van elkaar komt er een nagenoeg eenduidig antwoord op tafel: de Indische werklust. “De boel aanpakken en opbouwen”, zegt Van der Werff. “We hebben hier allemaal hard gewerkt, in zoveel verschillende bedrijven”, zegt Jessurun. En Van Drieberge: “Alle grotere bedrijven hadden vaak veel Indo’s in dienst; de SML (Stichting Machinale Landbouw), Mariënburg, Celos, Kersten, Bruynzeel en Hagemeijer. We zaten in allerlei beroepsgroepen, vooral in de technische beroepen en ook vaak in het onderwijs. En bij de overheid , zoals het ministerie van Landbouw (LVV), het Landbouw Proef Station en de OGEM (Overzeese Gas en Elektriciteits Maatschappij, voorloper van de EBS). En uiteraard in het leger, bij de TRIS.” Een migrantenvolk dat niet graag stil zit dus.
Senang
Zoals er door de eerste Indische generatie in Nederland vaak met weemoed wordt teruggekeken naar hun ‘tempo doeloe’, zo denken oudere Indischen hier ook graag aan het Suriname van weleer. In hun gedachten was toen alles prettiger en gemoedelijker. Indo’s die veel later zijn gekomen kunnen daar natuurlijk niet over meepraten, maar constateren wel dat het hier nog steeds goed toeven is. Als nakomelingen uit oosterse en westerse voorouders, voelen ze zich senang (prettig) in deze samenleving van etnische en culturele diversiteit.
Indische Surinamers zijn het ondertussen. Je ziet ze niet altijd want ze vallen niet op. En je hoort ook weinig over ze. Maar dat de Indo’s zich hebben gehandhaafd en er nog steeds zijn, is duidelijk. Weliswaar niet altijd in the picture of duidelijk aanwezig, maar vooral op de achtergrond opererend. Ze hoeven ook niet per se op te vallen om succesvol te zijn.
Tekst & Beeld: Edwin Linders