Jaap Hoogendam: reiziger, antropoloog, schrijver
Jaap Hoogendam was de uitgever van Parbode, maar hij was veel meer dan dat. En dat ontdekte je vooral wanneer je met hem op reis was, op avontuur. Wij deden dat in 2013, op een lange tocht van Paramaribo naar Manaus in zijn grote Landcruiser, waar hij o zo trots op was.
Tekst Maja Haanskorf en Pitou van Dijck
Zorgvuldig inspecteerde hij het oude, robuuste gevaarte, want de tocht zou over onbekende wegen gaan. Bij een bevriende garage liet hij alles nalopen, van de uitlaatpijp die rechtop voor de cabine staat, de lierkabel, het frame voor de imposante neus tot het bagagerek op het dak. Via een metalen ladder klom je erbovenop, een hoge uitkijkpost. De enorme achterbak maakte hij schoon en hij vulde de ruimte systematisch met reservebanden, jerrycans, gereedschap en onze reisbenodigdheden. Waaronder ook een hangmat, want die kon altijd van pas komen, al was het maar om een uurtje in te mijmeren. Dat deed Jaap graag, nadenken over ontmoetingen, verhalen die hij had gehoord. Ten slotte was de Landcruiser klaar voor de tocht, blinkend en imposant stond hij in de tuin tussen het kantoor van Parbode en Jaaps woonhuis. Onder een afdak, goed beschermd tegen regens en felle zon. Op de avond voor ons vertrek vertelde Jaap dat hij de wagen ooit had overgenomen van zendelingen die ermee naar het binnenland gingen om Gods woord te verspreiden onder de marrons en om bijbels af te leveren bij de bibliotheekjes en kerken.
De kustweg naar Georgetown was nog bekend terrein. We kuierden door de houten stad en langs het water en dronken een biertje, natuurlijk in een volkstentje met ‘gewone’ mensen. Chique gedoe was aan Jaap niet besteed. Unaniem vonden we het aangenamer vertoeven in die andere houten stad aan de overkant van de grensrivier: Paramaribo. Vooral Jaap was stellig, hij mocht dan wel een bakra zijn, geboren in Assen, maar na tien jaar Paramaribo voelde hij zich een halve Surinamer. Hoe kritisch hij ook over het land kon zijn en dat ook duidelijk liet horen, zijn hart had hij aan Suriname verpand. Nadat we de kustweg hadden verlaten, trokken we verder naar het zuiden, richting evenaar, over de enige, onverharde en modderige, weg. Eerst door het bijna verlaten bos, waar we na een dag traag en moeizaam rijden overnachtten in een nationaal park. Als een rots in de branding zat Jaap achter het stuur, behendig ontweek hij diepe kuilen, afgevallen takken en een enkele vrachtwagen die beladen met boomstammen ons vervaarlijk overhellend tegemoetkwam. Een lach verscheen op zijn gezicht, als de chauffeur met bewondering naar de Landcruiser keek en zijn duim goedkeurend omhoog stak.
De volgende dag werd het bos dunner en reden we verder over de lege uitgestrekte savanne in het zuiden van Guyana. Bij een ranch kwam een ruiter te paard ons tegemoet. Jaap stopte, stapte uit, begroette de man en begon een geanimeerd gesprek met hem. Na een kwartier nam de man afscheid en Jaap stapte tevreden weer achter het stuur. Het plaatsje Lethem vlak voor de grens met Brazilië noopte Jaap tot een verkenningswandeling door achterafstraatjes met een lome wildwestsfeer. Enkele dagen later, toen wij vroeg in de ochtend over de nieuwe brug over de rivier waar er ingenieus van links- op rechtsrijden werd overgegaan, leken we ineens een andere wereld te betreden, moderner, ruimer en – eindelijk – asfalt. Dat modern willekeur en bureaucratie niet uitsluit, merkten we al snel. Rustig en beleefd, maar met ingehouden woede onderging Jaap bij de douane urenlang gehannes over papieren en kopieën om de auto in te klaren. Alles liever dan geld toeschuiven om de procedure te versnellen. Niets erger dan corruptie en omkoperij.
Via Boa Vista naar Manaus
Over een gladde asfaltweg reden we naar de stad Boa Vista, ooit ontstaan door goudzoekers en veeboeren. Na nog eens een paar honderd kilometer met de stoffige Landcruiser kwamen we aan bij die miljoenenstad aan de Amazonerivier, Manaus. Met veel geduld en stuurmanskunst manoeuvreerde Jaap het gevaarte door het drukke verkeer naar het torenhoge hotel Ana Cassia, dat ingeklemd ligt tussen een drukke verkeersroute, de vishallen en de Amazonerivier. Toen Jaap de volgende morgen op het dakterras aan het ontbijt verscheen, vertelde hij opgewekt nog voor zonsopkomst te zijn opgestaan, met de wagen een stuk te hebben gereden langs de rivier en ergens aan de oever een Surinaamse man te hebben ontmoet. De antropoloog en schrijver in hem moesten natuurlijk zien uit te vinden wat de man hier had gebracht, hoe zijn leven verder was verlopen, of hij nog terugverlangde naar zijn huis en familie aan het einde van dit continent, aan de Caribische kust.
Allengs ontdekten we dat die matineuze ontdekkingstochtjes een vast bestanddeel waren van zijn dagindeling. Alleen op zoek in een verstilde, lege wereld die nog langzaam wakker moest worden, dat maakte hem intens gelukkig, waar hij ook was. Misschien inspireerde het hem om af en toe de vrijheid te zoeken, te vertrekken, al was het maar voor kort, niet meer dan een paar dagen, om alleen te zijn in een nog onontdekt stukje van de wereld, desnoods om de hoek. Een mooi voorbeeld hiervan kregen we op de terugweg naar Suriname, een paar dagen later. Jaap was blij weer op pad te zijn, hij had te weinig geduld om lang in Manaus te blijven. De Amazone- en de Negrorivier, de nieuwe majestueuze brug, het klassieke Teatro Amazonas van de steenrijke rubberboeren, de enorme vishallen waar exemplaren van twee meter lang aan de haak hingen, het boeide hem wel, maar meer anekdotisch en voor korte duur. Dan moest het weer verder. Terug op de savanne stopten we bij een gehucht, niet ver van de weg. Daar nam Jaap rustig de tijd om met het oude dorpshoofd te praten en daarna met andere dorpelingen, vrouwen en jongeren. Niet nadat hij ons stevig had toegesproken, omdat we niet naar behoren eerst de dorpsoudste hadden begroet, maar bij een paar vrouwen waren blijven praten. Boos beriep hij zich erop als antropoloog te weten hoe serieus we de traditionele beleefdheidsrituelen dienden te respecteren.
’s Avonds zaten we buiten op metalen stoelen voor ons pension. Dan bespraken we de tocht, de verhalen die we hadden gehoord. Soms bleef het stil. Hoe dichter we de kust van Guyana naderden, hoe meer haast Jaap leek te krijgen. De tijd begon te dringen, hij moest terug naar de redactieruimtes van Parbode, het volgende nummer ging bijna naar de drukker. Misschien kon hij nog net een stukje schrijven of wellicht beter even wachten, gebeurtenissen laten bezinken en dan een mooi verhaal maken. De lezers verdienden het om goed en eerlijk te worden geïnformeerd, dat was immers de taak van een onderzoeker en schrijver, die zich eigenlijk ook journalist voelde. In Parbode kwam het allemaal samen.