Kindertehuizen (registratie)
Wet op tehuizen lost nog niet alle problemen op
Dyamanti fu tamara?
Om een kindertehuis of andere sociale instelling te beginnen, hoef je momenteel niet aan bepaalde eisen te voldoen. De sector schreeuwt al jaren om regulering, die er volgens het ministerie van Sociale Zaken voor het eind van het jaar komt via nieuwe wetgeving. Maar wat gebeurt er met de instellingen die niet voldoen, waar laten we de kinderen?
Volgens een lijst afkomstig van Sociale Zaken, zijn er in ons land ruim veertig tehuizen of instellingen. Met vaak mooie namen zoals ‘Parel in Gods oog’, ‘Zout der aarde’, ‘De Rode Roos’, ‘Morgenstond tot Jezus komt’. Mooie doelstellingen hebben ze vaak ook: ‘Elk kind hoop en begeleiding geven naar een gezond leven, geestelijk en lichamelijk.’ ‘Het verzorgen en opvoeden van Surinaamse kinderen uit asociale gezinnen en weeskinderen, van alle gezindten, in een kinderhuis met een positief christelijk milieu, totdat zij in staat zijn voor zichzelf te zorgen.’ ‘Opvang van kinderen die verwaarloosd zijn of eruit zijn gezet.’
Een deel van de tehuizen wordt gerund door goedwillende en goedbedoelende mensen, die begaan zijn met het lot van onze kinderen. Laat dat gezegd zijn. Als het in alle kinderhuizen altijd prima ging, was dit artikel niet nodig. Helaas gaat het soms fout. Uit eerdere artikelen in Parbode van 2007 heeft u kunnen vernemen dat er in een aantal tehuizen wantoestanden heersen. Met andere woorden lukt het dus niet altijd om die mooie doelstellingen ook te verwezenlijken.
Zoals gezegd, het gaat soms fout, uit onmacht, uit kwade wil, maar fout gaat het. Zoals blijkt uit een kort ooggetuigenverslag van een vrijwilligster, die dit jaar een korte periode heeft gewerkt in een tehuis: ‘Kippen liggen in de kinderbedjes, magere vieze honden lopen in het huis, eten mee en doen hun behoefte op het voorterrein waar ook de kinderen spelen. Als ik ’s ochtends kom om de kinderen naar school te brengen zijn ze zelden gebaad of tanden gepoetst. Een jongen van dertien jaar staat ’s ochtends om zes uur op om de kinderen zoveel mogelijk aangekleed te krijgen voor school. Kleine kinderen lopen met een pis- of poepbroek rond. In een kamer met vier stapelbedden slapen zo ongeveer zestien kinderen. In één bed slapen dus meerdere kinderen en er liggen matrassen op de vieze grond. Veel kinderen plassen nog in bed, maar niemand die hier schoonmaakt.’
Een kort bezoek aan datzelfde tehuis maakt me al gauw duidelijk dat de vrijwilligster geen woord teveel heeft gezegd. Het stinkt in het tehuis, het stihinkt! ‘Stinken’ is maar een woord, ik wou dat ik bij deze Parbode een geurstrookje kon insluiten, gewoon om even aan te ruiken. De kinderen zelf hebben zo’n strookje niet nodig, zij ruiken die stank de godganse dag.
Kritiek
Wie plaatst de kinderen in de tehuizen? Ze komen via ‘instanties’. Dat wil zeggen: de afdeling Jeugdzaken van de Politie leurt met de kinderen, de afdeling Jeugdzorg van Sociale Zaken verzoekt of men nog een gaatje kan vinden. Niet elk tehuis komt in aanmerking. Mijn gesprekspartner noemt tenminste vier tehuizen waarmee het ministerie geen zaken doet. In die tehuizen zitten op dit moment ruim 150 kinderen.
In de knel? Het Bureau Familierechterlijke Zaken (BUFAZ) plaatst voornamelijk in het Lotjeshuis en wendt zich in overige gevallen tot de afdeling Jeugdzaken van de politie. Er is kritiek vanuit BUFAZ op de ouders: “Ze zijn blij als het kind geplaatst is. Je ziet ze ‘gedressed’. Naar het kindje kijken ze niet meer om.” Er is kritiek vanuit de tehuizen op de plaatsende instanties: “Daarna zien we die instanties niet meer, ze zijn allang blij dat het kind van de straat is. Hun probleem is opgelost.”
Leerprestaties
Door naar andere betrokkenen, naar scholen die kinderen uit tehuizen opvangen. Waar maken de schoolhoofden zich zorgen over? De hoofden reageren terughoudend, maar anoniem willen ze wel praten. Sommige kinderen zien er verwaarloosd uit. Het huiswerk wordt niet gemaakt, de leerprestaties blijven achter. Een aantal leerlingen vertoont agressief gedrag, anderen ‘kleven’ aan de rok van de leerkracht. Er zijn kinderen die zonder brood op school komen, de toediening van medicijnen is niet zorgvuldig, waar zorgvuldigheid nu juist wel vereist is.
Het wordt de kinderen verboden om over het tehuis te praten. Er zijn leerlingen die niet luisteren, een enkeling weigert terug te gaan naar het tehuis. Eén leerkracht besloot een kind in haar gezin op te vangen. Er is ook een straaltje hoop. Op één van de scholen is met vereende krachten van school, politie en Bureau Kinderontwikkeling (BKO) invloed uitgeoefend op het pedagogisch klimaat in een kindertehuis. De klachten zijn aanmerkelijk verminderd.
De lijst met instellingen afkomstig van Sociale Zaken is niet nauwkeurig, de gegevens over aantallen pupillen zeer onvolledig. Ik ga op vrijwillige basis aan de slag voor het ministerie van Sociale Zaken en bel met leidinggevenden van tehuizen. Eerste vraag: hoeveel pupillen heeft het tehuis? Tweede vraag: wat zijn de belangrijkste knelpunten. Sommige tehuizen gaven geen gehoor.
De tehuizen zijn onder te verdelen in tehuizen voor studenten uit de districten, tehuizen voor gehandicapte en of zieke kinderen, tehuizen voor wezen en halfwezen en tehuizen voor verwaarloosde kinderen. De specifieke problematiek verschilt per tehuis, de algemene problematiek lijkt vrijwel overal hetzelfde. Op mijn vraag naar de belangrijkste knelpunten, krijg ik in bijna alle gevallen als antwoord ‘financiën’. Volgende vraag: als u die financiën had, waar zou u dat geld dan voor gebruiken? Antwoorden in onderstaande tabel.
Hoe houden de tehuizen het hoofd boven water? Ze krijgen schenkingen uit Nederland, van familie, van vrienden, bekenden, van stichtingen, actiecomités en stagiaires. Tyé poti. Daarnaast zijn er in eigen land organisaties en instanties die over het hart strijken, er zijn particulieren die doneren, jubilarissen die trakteren. Zo knopen de verantwoordelijken elke maand weer de eindjes aan elkaar. Behalve antwoord op mijn vragen krijg ik ook klachten, over willekeur op het ministerie van Sociale Zaken, over lijsten waar je van afgevoerd zou worden als je teveel praat, over gelden die al meerdere maanden niet worden uitgekeerd, over instanties die praten, praten, praten, maar niet doen, doen, doen.
Wet
Er moet een wet komen roept het BKO, een wet op de tehuizen. Ja, zeker, u zult mij niet horen zeggen dat zo’n wet er niet moet komen. Immers, met die wet komen er standaarden waaraan elk tehuis moet voldoen, voorschriften ten aanzien van het personeel, de dienstverlening, de kwaliteitszorg, de stimulering van de ontwikkeling, de gezondheid en veiligheid van de kinderen, om maar een paar aandachtsgebieden te noemen.
Een wet compleet met standaarden voorkomt dat, vandaag of morgen Jan, Piet of Marie, zomaar uit het hoofd, een tehuis kan beginnen. Dat kan nú nog wel en dat gebeurt dus ook. Als die wet er is, dan moet Jan eerst een HBO-diploma hebben, of een daaraan gelijkgestelde opleiding, dan moet Piet eerst bewijzen dat hij lichamelijk en vooral geestelijk helemaal gezond is en moet Marie kunnen aantonen dat zij professionele zorg kan bieden van hoge kwaliteit. Op basis van die standaarden worden in de toekomst vanuit het ministerie vergunningen verstrekt, óf niet. Voorkomen is beter dan genezen; het is waarlijk billijk en heilzaam dat de overheid regelingen treft en toezicht houdt op datgene wat er met de ‘Minsten der Onzen’ gebeurt. We wachten al langer dan vijftien jaar.
Stel dat die wet er komt, dan komen die standaarden met de stroom mee. Ik doe een greep uit die standaarden voor de ‘Vroege Kinderontwikkeling in Suriname 0-8 jaar’. Op elke vier baby’s, op elke zes dreumesen, op elke twaalf peuters wil het ministerie één begeleidster zien. De instellingen zijn verantwoordelijk voor het dagelijks verzorgen van een vers bereide warme maaltijd en vers bereide papvoedingen. Elk kind dient een eigen bed met matras te hebben, waarbij de afstand tussen de bedden minstens vijftig centimeter is. Per vijftien kinderen moet er een toilet, een wasbak en een douche beschikbaar zijn.
Sluiten?
Op papier is alles pijnlijk nauwkeurig geregeld. Maar als tehuizen nu al moeite hebben om het hoofd boven water te houden, wie gaat die extra personeelsleden dan betalen en die noodzakelijke verbouwing en die verse voeding, om maar iets te noemen? Als we die standaarden, 38 pagina’s lang, acht hoofdstukken breed, in ogenschouw nemen, is het overduidelijk dat een aantal tehuizen absoluut niet voldoet aan die standaarden en ook niet over de middelen beschikt om daar op de korte termijn wel aan te voldoen. Wat gaat er met die tehuizen gebeuren? Sluiten, hoor ik u al roepen. Maar wat gaat er dan met al die kinderen gebeuren? En om hoeveel kinderen zou dat gaan? Heeft de overheid als eindverantwoordelijke toezichthouder een gestandaardiseerd alternatief?
Het is tijd om een paar vragen te stellen aan de minister van Sociale Zaken. De vragen stuur ik op naar het betreffende Onderdirectoraat. Het is even wachten en bellen en aanhouden voordat de antwoorden komen. Pas wanneer ik de minister persoonlijk benader (hij is zichtbaar verrast door de vragen) wordt vaart gezet achter ‘de procedures’ die er uiteindelijk toe moeten leiden dat ik antwoorden krijg. Uiteindelijk ontvang ik anderhalf A4’tje tekst en krijg ik twee gesprekspartners om dieper op een aantal zaken in te gaan. Met behulp van de schriftelijke informatie en de mondelinge toelichting construeer ik de antwoorden:
1. Hoeveel kindertehuizen zijn er op dit moment in ons land?
2. Om hoeveel kinderen gaat het in totaal?
Op die twee vragen geeft het ministerie zeer onvolledig antwoord. Behalve de lijst met instellingen krijgen we een overzicht van 24 tehuizen met in totaal 697 pupillen. De gegevens dateren van 2006.
3. Waar hebben de tehuizen recht op vanwege het ministerie van Sociale Zaken?
De tehuizen hebben recht op een vergoeding van 4,50 srd per kind per dag of een wekelijkse tegemoetkoming in natura, verstrekt door de dienst Kindervoeding van het ministerie. Instellingen dienen daartoe een verzoek in, vergezeld van een exploitatiebegroting, een overzicht van het personeelsbestand en een overzicht van de activiteiten voor het betreffende jaar. Aan het eind van het jaar verwacht het ministerie een financiële verantwoording. Subsidie betekent ook controle en toezicht door het ministerie. Vanwege de administratieve rompslomp en die controle zien de tehuizen af van een verzoek.
4. Hoever staat het met de wet op de tehuizen?
De conceptwet is afgerond en ter goedkeuring aangeboden aan de Raad van Ministers. ‘Onze streefdatum is eind 2009.’ Er moeten nog twee hordes genomen worden: de Staatsraad en de Nationale Assemblee. ‘Het ligt niet alleen aan ons.’
5. Welke knelpunten ziet de minister bij het invoeren van de wet en het uitvoeren van de wet?
Ter voorbereiding op de wet en de standaarden en ter voorkoming van knelpunten verzorgt het ministerie workshops om de instellingen te informeren. In samenwerking met de Vereniging van Particuliere en Sociale instellingen (VPSI) komen er trainingen voor het personeel van de tehuizen.
6. Hoeveel tehuizen voor kinderen voldoen nu reeds aan de standaarden die bij die wet worden genoemd?
De universiteit is nu bezig met een onderzoek om de huidige situatie in kaart te brengen.
7. Wat gebeurt er met tehuizen die niet aan de standaarden voldoen?
‘Het ligt niet in de bedoeling die tehuizen te sluiten. Er komt een overbruggingsperiode. We gaan het samen doen.’ Een commissie waarin vertegenwoordigd relevante ministeries en de VPSI denkt na over een te volgen procedure in het kader van geconstateerde misstanden in kindertehuizen.
8. Hoeveel tijd besteedt de minister in de maand aan het beleid ten aanzien van kindertehuizen?
9. Hoeveel kindertehuizen heeft de minister in zijn ambtsperiode bezocht?
10. Hoe komt zo’n bezoek tot stand? Wat zijn de ervaringen van de minister in verband met deze bezoeken?
11. Hoe ziet de minister zijn verantwoordelijkheid ten opzichte van de kinderen in tehuizen?
Op de vragen 8, 9, 10 en 11 komt geen rechtstreeks antwoord, anders dan het ‘Onderdirectoraat Kategorie Maatschappelijk Werk’ is belast met de kindertehuizen en rapporteert aan de minister.
12.Wat is er voor de kinderen in tehuizen ten goede veranderd sinds zijn aantreden?
13. Wat vindt de minister ervan dat de kinderhuizen financieel afhankelijk zijn van giften en gaven voor de basisbehoeften?
Vraag 12 is volgens mijn gesprekspartners een gevoelige vraag. ‘We maken de mensen nu bewust, we hebben een traject uitgezet, we werken naar een betere situatie.’ Het antwoord op vraag 13 blijft uit.
Oordeelt u zelf. Wat zullen we doen, Zwarte Pieten uitdelen? Wie zullen we de schuld geven, de mannen en vrouwen die deze kinderen op de wereld hebben gezet en vervolgens niet of nauwelijks meer naar ze om kijken? Krijgen onze baby’s dan wel een begeleiding van één op vier? Die ooms en tantes, die oma’s ook, die nu niet goed voor onze kinderen zorgen: zullen we die verwijten maken? Krijgen de kinderen dan wel een eigen bed met matras? Het BKO dan, omdat het alsmaar met het vingertje wijst en nog geen vuist heeft kunnen maken? Krijgen de kinderen dan wel elke dag een vers bereide maaltijd?
Nee, weet je wat, we wijzen naar de minister van Sociale Zaken, de regering en de Nationale Assemblee die maar niet in staat blijken de regelingen te treffen die zo hard nodig zijn. Die kunnen we mooi de schuld geven. Maar zijn onze kinderen daarmee geholpen? Beter idee, we wachten op nog meer Sinterklazen uit Holland, zullen we dat doen? Dat kan ook. We trekken aan de bel, we klagen, we houden de hand op en we komen met een blij gezicht op de foto in de krant, terwijl we de volgende schenking in ontvangst nemen. Dank u wel Sinterklaas.
Hebben wij Zwarte Pieten nodig, Sinterklazen, of zijn wij met zijn allen misschien toch in staat om voor deze kinderen een betere toekomst te creëren? Het gras groeit!