Koning van de Chutney
Regelmatig zie je Javaansespotjes op televisie, of lokale creoolse muziekclips, maar kijk je naar deHindoestaanse cultuur dan worden we bedolven onder Bollywood, de films, dedansjes, de liedjes, zelfs het wel en wee van Indiase sterren wordt in de krantenbreed uitgemeten. Terwijl Suriname beschikt over muziekgroepen die zó goed zijndat ze in India en in andere landen van de Indiase diaspora gerekend worden totde groten der aarde. Kries Ramkhelawan bij voorbeeld, en zijn vader JanRampersad, dragen de eretitel Bhaitak Gana Kings. Maar Kries is óók en vóóralles Surinamer, getuige zijn laatste Holi Phagwa hit People fu Sranan.
Achterin Amrish Store, zijn Hindoestaanse winkel aan de Kwattaweg heeftKries Ramkhelawan (1958) zijn kantoor. Aan het slot van het gesprek laat hij opde computer zijn videoclip zien voor Holi Phagwa: ‘People fu Surinam, frigitiala trobi, mi winsi yu wan Subh Holi…’ Het is een vrolijke mengelmoes waarin jeeen Chinees vrouwtje de gelukwens van haar lippen kunt lezen, iedereen en allesmet verfpoeder bestoven wordt, kindertjes van alle nationaliteiten dansen enKries de districten en de verschillende uit- en inheemse gerechten in zijnliedje verwerkt. “Het is een nationale feestdag voor iedereen, uit alle lagenvan de bevolking. Daarom zing ik ook deels in Sranan, deels in Sarnami,Nederlands, Engels… het is een feest waarbij je alle ruzies naast je neer moetleggen, vetes en vooroordelen terzijde moet schuiven, daar hoort een lied bijals een oproep: laten we met Phagwa één worden, dáárom wensen we elkaar SubhHoli!” Maar zo’n liedje wil allerminstsuggereren dat hij geen kaas zou hebben gegeten van traditionele muziek,integendeel, inmiddels heeft hij ook klassieke Indiase muziek gestudeerd encombineert hij, met zijn band Saathi alle invloeden, van Baithak Gana (zittendgespeelde eeuwenoude liederen onder begeleiding van harmonium, dhol (trom) endantaal (metalen percussie-instrument), Nagara, Kharchi en het van oorsprongIslamitische Quawali. Beroemd en gelauwerd is de band om zijn Chutney, eenritmische mengeling van Indiase en Caribische invloeden.
Harmonium
Zijn vader, minstens even beroemd, hield het vooral bijBaithak Gana en speelt nog steeds het Indiase harmonium. En de vier kinderenvan Kries voelen aan den lijve dat het bloed stroomt waar het niet gaan kan;traditionele instrumenten maken weliswaar plaats voor keyboards en de muziekdie ze spelen neigt naar eigen zeggen eerder naar New Age, waarbij ze Westerseen Oosterse muziek mixen en verder improviseren op oude thema’s, net als hunvader het vóór hen deed. Maar musiceren doen ze allemaal (op de jongste na, debeeldschone Priya, die voor de klassieke dans koos).
Dat de muziek mee overgewaaid is uit India laat zich raden,maar of Kries’ overgrootvader al een instrument in zijn bepakking had voor hijzich inscheepte vanuit het verre Benaris in de provincie Bihar, valtwaarschijnlijk nooit meer te achterhalen. “Mijn overgrootvader moet hier zoongeveer in 1883 met de boot zijn geland, samen met mijn opa, die toen nog maarheel jong was. Ik weet het niet zo precies. Er zijn mensen die fanatiek achterde geschiedenis van hun voorouders aangaan, maar zelf heb ik er nooit werk vangemaakt. Ik moet eerlijk zeggen dat ik die roeping nooit heb gehad; ik opereerhier, in Suriname.
“Natuurlijk hebben we vanuit gene
zijde heel veel talent en andere positieve dingen meegekregen, maar wat mijbetreft vormen landen als Trinidad, Guyana, Mauritius en Fiji, waar ook veelcontractarbeiders destijds zijn neergestreken, de nieuwe natie, wij delen dieCaribische geëvolueerde Hindoestaanse variant, samen met Hindoestanen uitandere windstreken zoals de VS en Canada. Daar vind je het nieuwe wereldje meteen zelfde, nieuwe cultuur. Dat vind ik persoonlijk heel mooi.”
Geronseld
“We komen uit Bihar, in het noorden van India, met groteplaatsen als Benares en Calcutta. Zoals gezegd, ik ken geen details. Mijnvoorouders zullen wel geronseld zijn. Dat is vast heel erg en zielig, maar hetfeit dat ik nu hier ben geeft me niet het gevoel dat ik nu met een open wondnaar daar zit te kijken. In tegendeel, die mensen die gepakt zijn en naar hiergestuurd, ik ben ze dankbaar. Ze hebben offers voor ons gebracht en ze hebbeneen stukje cultuur, traditie meegenomen die voor de nakomelingen, zeker in diebeginperiode een groot houvast vormde.
“Een onderdeel van die cultuur is die vechtlust, die drangom een leven op te bouwen. Nooit bij de pakken neer gaan zitten, zorgen dat jeeen erf bemachtigt, een huis zet, je erf beplant. Zorgen dat je kinderen hetbeter gaan hebben dan jij het zelf had, dat ze gaan studeren en het verderschoppen in het leven.
“Wij in Saramacca, we waren boeren, leefden van de landbouw,ik was twaalf toen ik voor het eerst van mijn leven een auto heb zien rijden!De weg naar ons dorp, die was niet eens een zandpad, dat was een módderpad.Vandaar dat ook mijn vader die kleine droom koesterde, dat zijn zoon in de stadzou gaan doorleren. En ik, op mijn beurt, zal niet rusten voordat álle viermijn kinderen een goede opleiding hebben gevolgd; ze hoeven niet altijd metnegens en tienen thuis te komen, maar ik wil dat ze goed in het leven zullenstaan. Het is geen dwang, hoor, dat studeren, ik ga ze niet klappen, maar het is een stevige druk. Een nádruk.
“We hadden een huisje bij het dorpje Huwelijksgeluk, dat istoch de mooiste naam die er bestaat?! Al die namen klonken zo sprookjesachtig, Calcutta,Bombay, Bethlehem, Catharina Sophia… Het waren grote gezinnen, mijn vader hadzeven broers en vier zussen, en één van die broers had maar liefst 21 kinderenvan één vrouw, ik kan me haar eigenlijk niet anders dan zwanger of zogendherinneren. Mijn moeder was een machtig vrouwtje, na de bevalling stond ze zóweer op de rijstvelden te werken. Ik weet niet of vrouwen in deze tijd dat nogzouden kunnen opbrengen. Als de weeën kwamen moest ze met de boot de rivieroversteken naar Calcutta omdat daar vroedvrouwen waren.”
Creatief
“Het bouwland had mijn vader in erfpacht, zo’n vijftien,twintig hectare, hij was dus kleine zelfstandig ondernemer. We verbouwden padien hadden een beetje vee. Wij, de kinderen hielpen allemaal mee: de koeien ende geiten verzorgen, we gingen wieden, de wildgrasjes op de velden wegsnijdenmet een scherp mesje zodat de rijst niet zou overwoekeren. En jongepadiplantjes inplanten, tien centimeter van elkaar, er waren natuurlijk noggeen machines voor die dingen, alles ging nog met de hand. Je moest ook heelcreatief blijven om je plantjes nat te houden; met behulp van dammetjes en bamboebuizen werden hele irrigatiesystemengeconstrueerd, je moest echt dingen gaan bedenken, in tijden van droogte ookwater uit de rivier gebruiken… Soms dreigde bij springvloed je oogst temislukken door het zoute water, maar dan hielpen je buren, we vormden één grootcollectief, toen, iedereen hielp de ander.
“Er was een schooltje in het dorp, dat bezochten weallemaal, ja, ook mijn zusjes, er is wat dat betreft bij ons nooit onderscheidgemaakt, ik heb er in elk geval nooit iets van gemerkt. Dat vrouwenachtergesteld worden, het zal wel in bepaalde families geleefd hebben, maar datding is toch vooral van India, hier keken we daar vreemd tegenaan.
“Het was een heerlijke jeugd, ja, alles was zo gelukkig…,misschien omdat de jeugd nog geen zorgen kent en altijd gelukkig is. Natuurlijk kregen we wel een pak slaag, dat was zó leuk, of je noufout of niet fout was geweest, je kreeg dat pak slaag. Misschien waren onzeouders wel ál te zorgvuldig. Er was natuurlijk geen tv waar je hele dagen tijdmee kon verknoeien, geen dyugudyugu met sms-problemen. Je leefde in de natuur,had vogels in plaats van rapmuziek, lekker hengelen. Van de oude mensen in debuurt leerde je al die homeopathische, geneeskrachtige medicijnen, ja, het wasgewoon een heerlijke tijd. Ondanks dat je op de grond sliep. De vloer van onshuis was een mengsel van klei en koemest als desinfector. Dat werd dan goed aangestampt, gedroogd gras van de padi er over… gelukkighadden we lege blomzakken en lege rijstzakken. Dat waren onze lakens. Er werktedaar een arts, dokter Bergsma, die werd bij ons, net als andere bezoekers, alseen gast vereerd. Daaruit ontstond een vriendschap die mijn moeder, toen hijweer in Nederland woonde, altijd heeft onderhouden. Van hem is die foto,misschien wel de mooiste foto van mijn leven, waar ik met mijn broer en m’nzusje voor het voorportaal sta.
Ik ben de middelste.”
Verhaaltjes
“Het waren natuurlijk allemaal Hindoestanen daar, een enkeleChinees of Creool, nog minder dan één procent en die spraken ook allemaalSarnami.
En samen vierden we alle feesten. ’s Avonds kwam je dan bij elkaar, werden er Indiase verhaaltjes verteld, somsvolksvertellingen, soms religieuze teksten of gebeden, iedere avond werd er eenstukje uit de Ramayana gelezen, er werd gediscussieerd en verder werd ergezongen, mijn grootvader zong óók net als mijn adji, mijn grootmoeder. Dat alles heb ik met de paplepel meegekregen. Ik ga je vertellen, dat is zóbijzonder, je moet je kinderen met die cultuur opbrengen, vanuit dezwangerschap moeten ze al vertrouwd raken met die klanken, in haar derde maandzat een vrouw er ’s avonds al bij. En nu ervaar ik hoe waar dat is. Als je menu vraagt wat ik met mijn vriendjes speelde, ik ben het vergeten, maar diemuziek, de woorden en de dans zijn altijd bij me gebleven.
“Met de muziek is het vreemd gegaan. Vader wou nooit dat ikging zingen, mijn oudere broer werd opgeleid om te musiceren, maar ik moestnaar de stad, daar was mijn vaders blik op gefocust. En dan geen advocaat ofdokter, nee, dat was kennelijk nog te hoog gegrepen. Zijn ideaal was dat ikboekhouder zou worden. Vreselijk, als ik ergens een afkeer van heb is het welboekhouden! Maar goed, ik moest naar de stad. Mijn moeders moeder woonde opClevia, voorbij Blauwgrond, dat vond men tóch in de stad, dus van daaruit moestik naar de ULO, de MULO en daarna die opleiding boekhouden. Ik heb nog wel mijnpraktijkopleiding gehaald, maar daarna heb ik het gelaten. Wat ik er wél bijmoet vertellen: ik ging natuurlijk naar EBG scholen, moest christelijk lerenbidden. Maar dat is me makkelijk afgegaan. Wat in je genen zit en wat jemeegekregen hebt in je jeugd, dat wordt de kleur van je leven. Ik deed wel meemet dat worshippen, maar dan prevelde ik ‘Aum Bhurbahkvah Swah’, dus ‘O,genadige God’ en dat prachtige gebed heeft me geholpen. Ik heb begrip enrespect geleerd voor het christendom, maar het is nooit mijn kleur geworden.
“Mijn vader werd steeds vaker gevraagd voor feestjes enevenementen en naarmate hij meer bekendheid kreeg werd hij ook in de staduitgenodigd om op te treden. Zo is hij ook aan een baantje als onderopzichterbij Openbare Werken gekomen, want wie bekend is krijgt altijd baantjes, toch?Wat hem zo populair maakte? Zijn talent en zijn dúrf. Zonder microfoon zong hijmoeiteloos voor duizend mensen en láng, dat wil je niet weten, soms wel achtuur of meer, ja, er was ook geen ander vertier, natuurlijk.
“Op mijn dertiende ben ik al hier en daar gaan zingen, eerstbij familie in de stad en al vroeg was men zo enthousiast dat ik werd gevraagd.Het ging allemaal te vlug, mijn repertoire was nog te klein, te beperkt voor depopulariteit die over me heen rolde. Toen ben ik gaan innoveren, beetje experimenteren, invloeden gaan mixen, kaseko, kawina in mijnmuziek gebracht. Uiteindelijk is dat Chutney geworden, ja. Door zelfstudie ben ik zo een heel eind gekomen. Maar in 1983 besefte ik dathet moment was gekomen dat ik echt klassieke Indiase muziek moest gaan studerenom een werkelijk gedegen ondergrond te krijgen.
“Mijn ideaal was om mensen te bereiken die jouw taalverstaan. Dat waren er toen in India al een half miljard, plus alleHindoestanen van de diaspora… Je moet begrijpen, ons Sarnami dat wordt overalbegrepen. De meeste Indiërs spreken het dialect van hun streek, maar omdatiedereen op school Hindi heeft geleerd en wij hier in Suriname heel properHindi onderwezen kregen, verstaan ze ons vaak beter dan Indiërs in hun dialect.Ik heb interviews daar gehad, dat men zei: ‘Hoe kan dat, ik versta jou veelbeter dan de mensen uit Bihar!’ Natuurlijk zijn er Nederlandse en Engelsewoordjes in het Sarnami geslopen, maar tóch worden wij goed verstaan.”
Fanclub
“Daarom ben ik, in al mijn bescheidenheid, inmiddels een vande weinige artiesten die niet alleen in Nederland, maar ook daarbuiten eengrote fanclub heeft. Ik maak muziek die toegankelijk is voor álle Indiërs, waarook ter wereld. Na mijn optreden op een festival in Hydrabath heb ik nog eencompliment gekregen van een docent professor die zei dat hij een artiest diezoveel stijlen weet te combineren, zeer bewonderde! Ik was me daar niet eens zobewust van. Hoewel ik nog steeds bezig ben met vergaren, onderzoeken en nieuweelementen in muziek verwerken…
“In 1984 had ik al mijn eerste tournee door Nederland, allegrote plaatsen deden we aan. Nu word ik regelmatig naar daar gehaald voor groteoptredens, bij lezingen, festivals… Ook in India ben ik gevraagd om grote showste verzorgen. In 2002 was die grote diasporameeting in India. Daarvoor werd ikgeselecteerd. Echt een geweldige happening. Toen ik naar Suriname terugkeerdewas ik hier opeens de grootste hero geworden. Zelf heb ik dat niet zo gezien,maar hier vonden ze het zo geweldig dat je in het land van je roots hadgescoord, dát is de mensen bij gebleven. En dat het een Surinááms Indische showwas telde hier al veel minder.
“Maar, en dat is wel eens frustrerend, je kan wereldwijd nógzo’n ster zijn, prijzen winnen, onderscheiden worden, vaste gast opinternationale festivals zijn, hier moet je een winkeltje drijven om in jelevensonderhoud te voorzien. In landen als India, Canada of Amerika ben je alssporter of muziekidool de rijkste mens die er rondloopt. Maar in Surinamer benje dan armer dan arm.
“Dat Holi Phagwa lied, het was vorig jaar niet op tijd in dewinkel, toch is het een super, súper hit geworden. Maar wat brengt het je? Dieclip hebben we zelf moeten bekostigen. Met één camera en erg veel inzet vanvrijwilligers. Straks gaan al die kleine Hindoestaanse stations hem grijsdraaien, maar van copyright hebben ze hier dan nooit gehoord. En wil je hemthuis horen? Een cd-tje of dvd-tje is zó gebrand. Dit land is een land vanconsumeren. Niet van produceren en exporteren. Beter kan je jezelf gaanexporteren, kijk naar mensen als Bryan Bijlhout, Herman Snijders, Max Nijman,hun records worden in Nederland opgenomen en hier worden ze afgedraaid, zekomen terug als sterren. En wij die gebleven zijn moeten er maar een winkeltjebij doen. Dat is geen zelfbeklag, het is de realiteit. Wat van ver komt ismooi, vindt men in Suriname, als je daar scoort, in het voormalige land vanherkomst of in Nederland, is het nog mooier, maar wat je hier doet, waar jekeihard voor werkt, studeert, oefent, dat wordt niet gekoesterd of beschermd.Liever ga je je toekomst dan toch elders zoeken?!”