Kort verhaal
Oom Tjon in Coronie. Encyclopedist en dichter.
Oude naaimachines en zelfverzonnen teksten op conservenblikjes: een openlucht-encyclopedist verzamelt alles. Atte Jongstra, schrijver,
essayist en literatuurrecensent voor onder andere NRC Handelsblad, ‘spaart’ op zijn beurt deze verzamelaars. In Coronie vond hij Oom Tjon, in wie hij als dichter zijn meester moet erkennen.
Het ei weet het beter dan de kip
Coronie. Je zou het misschien niet meteen als hart van de Surinaamse cultuur beschouwen. Onderweg naar Nickerie passeerde ik het clubgebouw van de vereniging ‘Wij doen ons best’. Ik ken de statuten niet van deze club, maar er gaat iets nobels van uit, goede wil. Reiken naar iets wat men nog steeds niet heeft. Helaas zat de deur van het verenigingsgebouw op slot en was er niemand in de buurt die iets voorzitter- of secretarisachtigs had – ik wilde mij aanmelden als lid.
Later zocht ik op internet. Geen hits op ‘Vereniging Wij doen ons best’. Ik doe ook zelf mijn best en blijf zoeken. Daarbij ben ik een hartstochtelijk clubman. Zo mag ik me verheugen in het buitenlidmaatschap van de club ‘De navorser’. Deze vereniging houdt zich bezig met woordenboeken en encyclopedieën. Men heeft mij ‘buitenlid’ gemaakt, omdat ik me heb gespecialiseerd in encyclopedieën in de openlucht.
Encyclopedisch
Het is een hele stap van het tropische Coronie-platteland naar Zwitserland, de frisse Europese natie van banken, koekoeksklokken en bergtoppen met eeuwige sneeuw. Maar de mooiste openlucht-encylopedist die ik ken, heeft uitgerekend daar gewoond: Alois Schulthess (1901-1972). In deze textielhandelaar raakte gaande zijn leven het commerciële vuur gedoofd. Ook het sociale vlammetje waaide uit na twee mislukte huwelijken. In het zuiden van Zwitserland kocht hij in 1942 een moeizaam begaanbaar bergperceel van achttienduizend vierkante meter, waarop twee bouwvallige huisjes en veel wilde kastanjes. Hij zou er de rest van zijn leven in eenzame armoede doorbrengen. Het terrein werd doorsneden door een geliefd wandelpad voor de streekbewoners. Contact met de zonderlinge Schulthess was er nauwelijks. Men kuierde voorbij en zag hem koortsachtig in de weer. Hij legde paden, bruggen, trappen en uitkijkpunten aan, en bracht vele duizenden encyclopedische teksten aan, geschreven op witgeschilderde deksels van conservenblikjes, blikken platen, stukken karton en later ook papiertjes. Overal teksten: aan elkaar geschakeld in bomen gehangen, of bevestigd aan struiken en stenen muurtjes. Verwijzingen, citaten en opmerkingen over natuurwetenschappen, astrologie, geesteswetenschappen, parapsychologie, wetenswaardigheden, energie, koken, vrije tijd, over zo ongeveer alles. Veruit het grootste deel was langs het wandelpad geplaatst, opdat wandelaars het niet over het hoofd konden zien.
Schulthess legde daarnaast nog een tweede naslagsysteem aan, dat hij als ‘Privé’ aangaf, met als centrum zijn huisje ‘Casa Virginie’. ‘Privé’ betekende in zijn geval: over vrouwen. Toen zijn familieleden na zijn dood zijn ‘rotzooi’ opruimden, vonden ze talloze mappen vol uitgescheurde pin-upplaatjes. Casa Virginie: zijn ‘maagdenhuis’. Een man met een hobby, dat is duidelijk. Maar zijn encyclopedie is geweldig. Al was het alleen maar om zijn ene encyclopedische artikel (in alle kortheid, een gedicht gewoon): ‘De grootste vogel kan niet vliegen’.
Museum
Terug naar Coronie. Ik had het clubgebouw van vereniging ‘Wij doen ons best’ achter me gelaten en de reis
naar Nickerie voortgezet. Enkele honderden meters verder zette ik de auto opnieuw langs de weg bij Novar. In de berm had iemand op een plankier antieke flessen en flesjes uitgestald,
ook kon je er kokosnoten kopen. Wat me op het rempedaal deed drukken, was een bordje met ‘Openluchtmuseum’. Handgeschilderd, met onvaste kwast.
Zo betrad ik de encyclopedie van ‘oom’ (vanwege zijn witte haar noemen sommigen hem ‘opa’) Tjon Fo. Zijn kleine erf, overhuifd door geboomte, hing vol rook en het krioelde er van de honden. Oom Tjon was het tegendeel van schuw. Ik werd omstandig welkom geheten. Hij zag dat ik geen hondenman ben en sloot ze onmiddellijk op “in de schuur waar mijn bed slaapt”. Natuurlijk is de collectie die Oom Tjon op zijn erfje exposeert een mini-openluchtmuseum. Groot is het niet. Ene Duke0123 schreef in 2002 op www.virtualtourist.com, dat hij er een naaimachine had aangetroffen, antieke flessen, een oude brommer en allerlei potten en pannen. Die staan er nog steeds. Onze Duke is duidelijk geen encyclopedist, want het bijzondere van Oom Tjon zit niet in zijn expositie van oude gebruiksvoorwerpen en machine-onderdelen. Hij is een naslagwerker van allure. Zwitsers niveau bereikt hij niet, het is geen tweede Schulthess, maar hij doet zijn best. Deksels van conservenblikjes, blikken platen, stukken karton. Teksten, die getuigen van groot talent. De mooiste die ik van hem zag doet nauwelijks onder voor het poëtische ‘De grootste vogel kan niet vliegen’.
Ik las: ‘Het ei weet het beter dan de kip’. Een encyclopedische dichtregel, en ware poëzie. Oom Tjon is dan ook – net als alle dichters – een gevoelig man, die het moeilijk heeft gehad. Zijn gedwongen ballingschap: ergens tussen 2002 en 2007 werd hij door zijn (als ik het goed begrepen heb) dorpsgenoten gedwongen zijn ‘rotzooi’
achter te laten en zich elders te vestigen. De herinnering aan die uitdrijving doet hem volschieten, maar de verlossing ervan (dankzij de Here Jezus Christus) doet de waterlanders pas echt stromen. Tjon vierde zijn wederkeer door een bord aan zijn schuur te spijkeren: ‘Heropening 18 juli 2007’. Tjon is terug. God en Jezus hebben zijn warmste dank.
Meester
We praatten wat, Oom Tjon en ik. Onze communicatie was gebrekkig, ik verstond zijn tongval slecht. Mijn scholing in het Coronies laat te wensen over, wat ik daar en toen betreurde.
Ik had zo graag een lang gesprek gevoerd met deze naslagwerkendichter. Al is het maar om zijn onsterfelijke regel ‘Het ei weet het beter dan de kip’. Het zou in geen dichtbloemlezing van de Surinaamse poëzie mogen ontbreken.
Als ik aan Oom Tjon denk, raak ik ontroerd. Huilen kan hij beter, maar zijn levensleed is ook groter. Ik schreef meer dan hij, boeken vol, gedichten ook, maar in zijn ene regel over ei en kip (het levensraadsel welbeschouwd) erken ik mijn meester.
Coronie. Je zou het misschien niet
meteen als hart van de Surinaamse cultuur beschouwen. Maar… Oom Tjon Fo. Hij komt veel verder dan het voornemen je best te doen. Oom Tjon. Openlucht-encyclopedist. Dichter.
Hoed af, en dan nog: ik buig voor hem. Dat hij leve, lang!