Kromanti en Luangu: de geheime Afrikaanse talen van Suriname
“Wie is deze vrouw? Hoe komt ze erbij? Weet ze niet dat Luangu hogi (= gevaarlijk) is, a hogi!” Aan het woord is kapitein Jeguda van het Saamakadorp Godo Watra; hij praat tot de fixer/tolk, met afgewend hoofd, zodat ‘deze vrouw’, onderzoeksjournalist Renate Sluisdom, hem niet rechtstreeks kan aankijken. Zijn lichaamstaal vertelt van ontzag, en zelfs angst. De kapitein probeert uit te leggen dat er met de Luangu-taal of -prei niet te spotten valt. Spelers en zangers kunnen ervan dood gaan, “Bika, den mu nak’ en puu!”
Tekst Renate Sluisdom
We zijn in Godo Watra, een van de zes dorpen binnen het Luangu-gebied aan de Gran Rio in het district Sipaliwini. Daar zijn we bezig informatie te verzamelen over de taal die door Luangu-negers moet zijn meegebracht uit Afrika, toen ze daar door Nederlandse kolonisten tot slaven waren gemaakt. Behalve Luangu zoekt dit artikel ook naar informatie over Kromanti, voornamelijk omdat er van beide groepen/stammen grote groepen door Nederlanders zijn meegenomen, maar tegelijkertijd geen van beide talen in (eurocentrische) creooltaaloverzichten van Suriname zijn opgenomen. Waarom worden ze niet, ook niet zijdelings, genoemd in de literatuur? Omdat het puur religieus-spirituele talen zouden zijn? Omdat het geheime talen zouden zijn? Omdat ze, als vele andere uit Afrika meegekomen talen, uitgestorven zouden zijn? Omdat het geen creooltalen maar oorspronkelijke talen zouden zijn? Of omdat ze, zoals veel ondervraagden verwoorden, in verkeerde monden een dodelijk wapen kunnen zijn?
In Om werk van jullie te hebben van Ruud Beeldsnijder wordt over de her- en afkomst van Afrikaanse totslaafgemaakten melding gemaakt van Cormantijnen en Loango’s uit Afrika. De Cormantijnen zijn terug te voeren naar het dorpje Kormantse dicht bij Cape Coast in Ghana, en de Loango’s naar het Loango-keizerrijk dat in Congo heeft bestaan. De overeenkomst die ikzelf vermoedde, is dat beide volkeren hun taal uit twee totaal verschillende delen van Afrika moeten hebben meegebracht naar Suriname, getuige de bekende ‘wintitaal’ Kromanti en het Luangu-gebied aan de Gran Rio. Vanuit die optiek is het dus vreemd dat de talen in geen enkel taaloverzicht worden genoemd.
Diepte-interviews sabiman/dompo tata
We hebben vijf sabiman gelokaliseerd in en rond Paramaribo, Wanica en Para, met wie we diepte-interviews hebben gevoerd over beide talen. Ramon Mac-Nack was de eerste wintigeestelijke die we spraken en die zelfs op ons verzoek een cursus Kromanti organiseerde. Mac-Nack is afkomstig van de Para-plantages en beheerst beide talen. Een van zijn (voor ons op dat moment onbegrijpelijke) uitspraken is: “Kromanti en Luangu zijn één.”
We spraken ook Loeti Landveld, afkomstig van het marrondorp Santigron, alwaar hij een wintitempel bemant die nog door zijn opa is opgericht. Oom Loeti zegt alleen Kromanti te beheersen. Niavai Alomooi, afkomstig van het marrondorp Clementie aan de Tapanahonirivier, kapitein van de Njangfai lo, beheerst beide talen. Evan Cairo, als wintigeestelijke verbonden aan het ministerie van Binnenlandse Zaken, is afkomstig van plantage Vierkinderen. Cairo beheerst geen van beide talen, maar kan ze in spirituele situaties wel goed begrijpen. En Juliën Zaalman die zichzelf geen wintigeestelijke of -priester noemt, maar een dompo tata, in vertaling: hij die weet. Zaalman is afkomstig van de Para-plantages en beheerst beide talen; van hem kregen we een uitleg die aansluit bij wat Mac-Nack beweerde: namelijk dat de beide talen elkaar zijn gaan beïnvloeden. Dat kan men horen in wintiprei’s waar, in overwegend Kromanti, enkele Luangu-elementen zijn binnengeslopen.
Religieuze talen, religieuze systemen
De beide talen zijn bekend vanuit het wintisysteem, het systeem dat zoals Evan Cairo bondig uitlegt, een samenstelling is van religieuze denkbeelden en cultuurpatronen uit Afrika. Het zal niemand daarom verbazen, dat vooral in de gesprekken met de vijf sabiman, er zeer veel informatie vanuit de spirituele wereld ter sprake kwam. Soms was die informatie zo overvloedig, dat het moeilijk was om de informatie betreffende de talen te extraheren. Maar kan dat eigenlijk wel? Is het logisch of correct om vragen te stellen over deze twee talen zonder dat men zich al te veel verdiept in het geloofssysteem dat eraan ten grondslag ligt? We vroegen het aan Juliën Zaalman. “Natuurlijk is dat mogelijk en correct. Niet de taal is religieus, maar het Afrikaanse systeem dat eraan ten grondslag ligt. Als je bidt in het Nederlands, wordt het Nederlands daardoor toch geen christelijke taal? Nee, het geloofssysteem waarbinnen je gebed valt is christelijk. Zo is het ook met Luangu en Kromanti.”
Interessant zijn de opvattingen over het al dan niet puur religieuze karakter van de talen. Over het algemeen vinden de sabiman dat de twee talen oorspronkelijk niet puur religieus-spiritueel zijn, maar dat de sprekers het ervan hebben gemaakt. Dit standpunt wordt – verder in dit artikel – onderstreept door de opvatting van het grootopperhoofd van de Saramaccaners, Albert Aboikoni. Die zegt dat in principe de talen behouden zijn vanuit Afrika, en na verloop van vele jaren zijn ze getransformeerd naar religieus-spirituele talen.
Alle heren hebben de taal of talen geleerd via religieus-spirituele activiteiten, al dan niet binnen familieverband. Op de vraag of men bereid is de taal aan de volgende generatie door te geven, kregen we een unaniem ‘ja’. Ook van Evan Cairo, die zelf de talen niet beheerst. Er worden wel voorwaarden aan gesteld. De voorwaarden waren verrassend genoeg niet, zoals verwacht, dat leerders een bepaald gedrag of een bepaalde levenshouding moesten vertonen. Het enige dat aangehaald werd, was dat de leerders interesse moeten tonen. Want daar schort het aan, volgens de heren. Vooral Landveld legt uit dat de jongere generatie weinig tot geen belangstelling heeft om zich de culturele bagage die met de talen meekomt, eigen te maken. Landveld is wel al jaren bezig zijn zusterskind (naar goed marrongebruik niet zijn eigen kind) op te leiden om de priesterwerkzaamheden en dus ook de taal van hem over te nemen. Ook de andere heren verzuchten dat het jammer is dat de jongere generatie geen tijd en aandacht heeft voor dit stukje cultureel erfgoed. Een logische vervolgvraag is of de heren denken dat de talen aan het uitsterven zijn. Voor het uitsterven van Kromanti is niemand bang, als we het goed begrijpen omdat er toch altijd mensen zullen zijn die in trance raken en zo de taal doorgeven. Maar met Luangu is het een ander verhaal. Het is een betrekkelijk kleine groep mensen die de taal nog spreekt. Zes dorpen op een kluitje bij elkaar, in totaal maximaal duizend mensen, en naar we later begrijpen is er maar één familie in een van die dorpen die de taal en de daarbij behorende rituelen kent en doorgeeft.
Loango, Luango, Luangu, Langu
In onze zoektocht naar de ‘fysieke’ herkomst van de Luangu-taal, komen we tot het besef dat we zeer weinig weten over de herkomst van de taal zelf. We weten wel het een en ander van het oorspronkelijke Luangu-volk. Vanaf de veertiende tot midden negentiende eeuw bestond het koninkrijk Kongo, dat bestond uit twaalf provincies, en een van die provincies heette Loango. Loango groeide uit tot een zelfstandig, rijk en welvarend koninkrijk ten noorden van het koninkrijk Kongo, dat goede zaken deed met de koperverkoop aan Nederlanders en Portugezen en slaven importeerde (aanvankelijk voor eigen gebruik). Het koninkrijk moet voor 1485 zijn gesticht door het Vilivolk en lag in het gebied dat nu het zuidwesten van Congo is. De inwoners werden geen Loango genoemd, zoals Beeldsnijders Om werk van jullie te hebben doet vermoeden, maar Vili. Het koninkrijk was dusdanig machtig, dat het in enkele bronnen een keizerrijk werd genoemd. Toch ‘verdween’ het rond het jaar 1877. Beter gezegd: Nederlandse onderzoekers/schrijvers, van wie sommigen nooit in Afrika waren geweest, noteerden vanaf 1877 geen nieuw gekroonde koningen meer.
Over de taal die dit Vili-volk, ook wel Bavili genoemd, gesproken moet hebben, noteren we vanuit Wikipedia dat ze een noordelijk dialect van Kikongo spraken, de taal van het eerdere koninkrijk Kongo. Over de Bantoetaal Kikongo staat er verder dat die al rond 1500 regelmatig geschreven werd. Het was de eerste geschreven Bantoetaal. We komen Luangu of Loango als taal dus elders nergens tegen; het is mogelijk dat Kikongo, of een andere Bantoetaal is getransformeerd naar Luangu. Dieper gravend linguïstisch onderzoek zou dat kunnen uitwijzen.
Aan de andere kant van de wereld, in Suriname, vinden we aan de Gran Rio in het district Sipaliwini een gebied van een zestal Saamaka-dorpen, dat het Luangu-gebied wordt genoemd. En in die dorpen zou de taal Luangu of Langu gesproken moeten worden. Dat dachten we tenminste. We trokken naar het gebied, ontmoetten er de granman en spraken met verschillende bewoners, op zoek naar de taal die in Afrika reeds gesproken moest zijn, en die ondertussen van Loango, via Luango en Luangu geworden is tot Langu.
We hadden de absolute eer om het grootopperhoofd van de Saramaccaners, granman Albert Aboikoni, te ontmoeten voor een uitgebreid interview. Hij ontvangt ons op een vrijdagavond in een van zijn residenties aan de Gran Rio, waar hij ons vertelt hoe het mogelijk was dat een hechte groep Afrikanen als groep, en niet als individuen naar Suriname was gesmokkeld. “U moet weten, de slavenhandel kende vele vormen. Vaak werden slaven van overal vandaan samengebracht naar de kust van Afrika, maar soms werden er ook reeds bestaande groepen, zoals dorpsbewoners, familieleden, clanleden, gezamenlijk naar Suriname gehaald. Het is daarom niet toevallig dat er een groep mensen uit het koninkrijk Loango is gekomen. In de tweede helft van de zeventiende eeuw was de slavernij in Suriname extra wreed, en er kwamen steeds meer slaven in opstand. Iemand kwam op het idee om krijgers uit Afrika te halen om de slaven hier in bedwang te houden. En zo gebeurde het inderdaad. Men haalde een groep mensen uit het Loango-koninkrijk en toen had men slavenkrijgers, mensen die gevechtstechnieken beheersten en verschillende talen konden spreken.” Dit verhaal van de granman wordt grotendeels ondersteund door geschiedkundig feitenmateriaal dat aangeeft dat het gebied in Afrika dat Loango heette voor een korte periode eigendom was van de West-Indische Compagnie, van Nederland dus. We citeren Wikipedia: De Loango-Angola kust was een gebied van de West-Indische Compagnie in West-Afrika. De glorietijd was tussen 1640 en 1650 toen de WIC in Angola verschillende steden en factorijen had veroverd op Portugal. In 1648 werden de meeste bezittingen heroverd door Portugal en hield het gebied op te bestaan.
We begrijpen van de granman dat de Luangu-negers, zoals ze in de literatuur van Beeldsnijder en ook in scheepsbrieven werden genoemd, het al heel gauw voor gezien hielden, en in plaats van weggevluchte mede-slaven te gaan opsporen, zelf op de vlucht sloegen. “Ze wilden terug naar Afrika; ze wisten dat ze vanuit de zee waren gekomen en daarom zijn ze vanuit Paramaribo in noordelijke richting gevlucht. Ze kwamen daar in een heel groot zwampgebied terecht.” Daar, ten noorden van Paramaribo, lukte het de slavenmeesters de vluchtelingen opnieuw te pakken te krijgen. De slavenmeesters en kolonisten bedachten een plan om de weggelopen krijgers uit hun route te halen, en brachten ze naar het bos, helemaal zuidelijk van Paramaribo, zo ver mogelijk van de zee vandaan. “Zo zijn ze helemaal naar Poelepantje gebracht – U moet wel bedenken, Poelepantje, dat was oerbos in die tijd – en daar zijn ze ‘los gelaten’. Enkelen van hen werkten wel al op plantages, maar de groep als geheel is steeds verder getrokken en uiteindelijk aan de Gran Rio terecht gekomen.”
Is dat niet heel ver van Poelepantje vandaan, vraagt de interviewer zich af. “Ja, dat is ver, maar daar is het begonnen. Tijdens het vluchten wordt men steeds achterna gezeten door de kolonisator met soldaten, en moet men dus steeds verder vluchten. Die mensen werden in Suriname de Langu-gemeenschap genoemd. Ze hebben hun taal kunnen behouden”, zo vertelt Aboikoni. “Ze noemen het Langu, en alleen zijzelf kunnen die taal gebruiken.” Hier wint de nieuwsgierigheid het van het respect en we onderbreken de granman om te vragen of hijzelf de taal ook niet spreekt. Hij geeft zeer beslist aan dat dat niet het geval is, en vertelt verder: “In de loop der jaren is het geen gewone taal gebleven, maar is het een spirituele taal geworden. Dus alleen wanneer ze diep spirituele dingen gaan doen, spreken ze die taal.” De granman vindt dat we de taal moeten kunnen terugvinden, waarschijnlijk onder een andere naam. Het vermoeden dat die andere naam Kikongo moet zijn geweest, begint vastere vormen aan te nemen. We babbelen even over de strenge regels waaraan het spreken of zingen van de taal onderworpen is en de vraag rijst of sprekers wel zullen willen praten over Loango. Ja, zegt de granman, ze zullen van alles willen uitleggen over de taal, maar je de taal aanleren, dat zullen ze niet doen. “Want,” gaat granman verder, “het is een spirituele taal, en als men niet spiritueel bezig is, mag men de taal niet gebruiken.” Op de vraag of we van een gevechts- of oorlogstaal kunnen spreken, antwoordt hij: “U moet zich bedenken, honderd jaar lang op de vlucht zijn, honderd jaar vechten, vechten en nog eens vechten tegen de kolonisator: alles wat toen de klok sloeg was vechten, dus alles wat uit die periode is overgeleverd en overgebleven is datgene wat met vechten verband hield. Dat was het leven, dat werd de taal.” Kunnen we stellen dat er sprake is van een geheime taal? Granman Aboikoni antwoordt hierop bevestigend.
Luangu hogi
En dat het Luangu een geheime taal is (geworden), dat hebben we geweten. Alle ‘gewone’ mensen die we hebben gesproken, wonende in het Luangu-gebied, beantwoordden de vraag positief; bovendien spreken ze de taal niet, want die is geheim. En gevaarlijk. De eerste geïnterviewde, een vrouw die zei ‘boven de zestig’ te zijn en volgens de fixers/gidsen waarschijnlijk al ver boven de zeventig is, zegt dat Luangu niet een puur religieus-spirituele taal is. Ze vindt ook niet dat de taal bezig is uit te sterven, omdat het binnen toegestane kringen wel overgedragen wordt op leden van de jongere generatie die daarvoor uitgekozen worden. Ze zit voor ons, een trotse Saamaka bigisma, met een mooie pangi aan en zonder enige bovenkleding. Ze vertelt dat hoewel je wel alle huis-tuin-en-keukenzaken in Luangu kunt zeggen, het ten strengste verboden is om dat ook inderdaad te doen. Op de vraag of er cursussen Luangu gegeven zouden mogen worden, antwoordt ze in Saamaka: “Waarschijnlijk krijg je het schoolgebouw daarvoor niet eens afgebouwd”, en de Saamaka sprekende gids vult aan: “want voordat het schoolgebouw af is, ben je waarschijnlijk dood, dat is wat mevrouw bedoelt.” De dood, dat is de rode draad die we ontdekken bij alle andere geïnterviewden uit het Luangu-gebied. En dat komt, begrijpen we van andere geïnterviewden, omdat Luangu niet zozeer een taal is; Luangu is een prei, een prei die alleen uitgevoerd wordt bij de uitvaart van een overledene. Daarom kan het, bij verkeerd gebruik, de dood van een spreker tot gevolg hebben. Een van onze sabiman vertelde dat als de Luangu-taal (= liederen) gebruikt wordt in een ‘gewone omgeving’, iemand of iets kan doodgaan. Hij legde uit dat als een bepaald lied gezongen of gespeeld wordt (op de drums), en er daarbij op een boom gewezen wordt, die boom onherroepelijk dood gaat. De 63-jarige Daniel zegt: “De Luangu-prei is erg fucked up.” Een 65-jarige meneer Matroos uit Godo Watra zegt ook: “Luangu dii (Luangu is duur, het kan je veel kosten), a hebi (= het is zwaar, je kunt het waarschijnlijk niet aan).” En de kapitein van Godo Watra die erbij komt staan, de heer Jeguda, is verbijsterd over de foto-vrouw (stadsvrouw, red.) die zulke ernstige dingen wil onderzoeken. Hij zegt met afgewend hoofd – zodat ‘deze vrouw, onderzoeksjournalist Renate Sluisdom, hem niet rechtstreeks in de ogen kan kijken – in het Saamaka tegen de gids/fixer/tolk: “Wie is deze vrouw? Hoe komt ze erbij? Weet ze niet dat Luangu hogi (= gevaarlijk) is, a hogi!” Zijn lichaamstaal vertelt van ontzag, en zelfs angst. De kapitein probeert uit te leggen dat er met de Luangu-taal of -prei niet te spotten valt. Spelers en zangers kunnen ervan doodgaan, “Bika, den mu nak’ en puu!” Er wordt bedoeld, dat zodra de drummers klaar zijn met de prei, ze enkele keren hard tegen hun keel moeten slaan met de palm van hun hand: Ze moeten ‘hem’ (de dood?) eruit slaan.
In een van de aangrenzende dorpen spreken we de 37-jarige Marita. Ze vertelt met zachte, voorzichtige stem dat zij de taal niet spreekt, dat niemand van haar familie de taal spreekt. Maar haar ex-schoonfamilie bestaat uit Luangu-sprekers, of eigenlijk Luangu-kenners. Ze is al heel vroeg in haar huwelijk gewaarschuwd door dorpsgenoten dat haar schoonzussen kennis hadden die zeer gevaarlijk kon zijn. Of haar scheiding te maken had met de Luangu-krachten van haar ex-schoonfamilie, durfde ik niet te vragen. Ik heb haar naam en leeftijd gefingeerd; dat heeft ze dringend verzocht. De volgende persoon die we spraken was de 50-jarige meneer Aseni Aboikoni. De heer Aseni kent Luangu niet als een taal, maar als een prei. Hij zegt daar in zijn eerste zin dringend bij: “Pikin no mag go” (kinderen mogen er niet aan deelnemen). Ook meneer Aseni spreekt de taal niet, en is ervan overtuigd dat Luangu een geheimtaal is, die alleen aan zeer geïnteresseerde ingewijden mag worden overgedragen. Vandaar dat hij vindt dat Luangu als taal, of zelfs als prei, aan het uitsterven is.
Uit de verschillende gesprekken hebben we grotendeels kunnen abstraheren wat Luangu wel is en in welke situaties de taal wordt gebruikt. Het is een prei, een gezongen, gedrumd en gedanst ritueel dat uitsluitend bij begrafenissen wordt uitgevoerd. Niet begrafenissen van zomaar iedereen trouwens. De overledene moet of een echte bigisma zijn, dat wil zeggen een zeer oude persoon van boven de negentig jaar ongeveer, of het moet om een zeer belangrijk persoon gaan, een medicijnman, of een (hoofd)kapitein. Maar geen granman: want een granman mag je niet wegjagen. We begrijpen dus dat het een soort afscheidsritueel is, waarbij banden tussen levenden en doden worden doorgesneden. En omdat binnen dit culturele geheel een granman altijd granman blijft, kan hij geen Luangu-prei vragen. Want er moet om gevraagd worden. Onze westerse, zwaar verstedelijkte hersenen kunnen dit even niet snappen en we willen weten door wie er gevraagd wordt, door de familie van de overledene? Er valt een korte stilte van licht onbegrip. “Nee, door de overledene zelf”, zegt kapitein Jeguda. “De geest van de overledene wordt opgeroepen en geraadpleegd, en als die zegt dat hij een Luangu-prei wil, dan krijgt hij een Luangu-prei.” (In gedachten slaat de interviewer zich tegen het hoofd: stom, stom, stom om niet direct te begrijpen dat een dode persoon geraadpleegd kan worden! Die komt dan meestal even bezit nemen van een nog levende persoon, via welke persoon hij antwoord geeft op vragen.)
Maar geraadpleegd of niet, Luangu blijft levensgevaarlijk: Als een van de drummers één verkeerde slag slaat, is hij dood; als de drumstok per ongeluk stukgaat, terwijl ermee geslagen wordt, gaat de drummer dood. Maar zelfs als niemand iets verkeerd doet, zegt, zingt of drumt, zijn alle uitvoerders van de prei ten dode opgeschreven als ze niet, onmiddellijk na de prei, een aantal keren flink tegen hun keel slaan, zoals de Godo Watra kapitein eerder uitlegde.
Cormantine, Coromantee, Kormantin, Kromanti
Het Kromantiverhaal is een heel ander verhaal. Het is niet het verhaal van het diepe, moeilijk bereikbare binnenland, want we kunnen terecht op de Para-plantages, ongeveer twee uur van Paramaribo vandaan, waar onze zoektocht begint bij de cursus Kromanti die we krijgen van tap’ basi (grootleermeester) Ramon Mac-Nack. We begrijpen dat het tegenwoordig vaker gebeurt, dat mensen ‘van de stad’ een cursus Kromanti willen volgen. Mac-Nack organiseert speciaal voor ons een cursus, waaraan ook enkele andere mensen meedoen, die al eerder op de wachtlijst stonden. We krijgen de cursus helemaal in culturele stijl: in een heel grote tent, en we doen allemaal netjes een pangi om. Qua culturele bagage doet Kromanti niet onder voor Luangu. De tap’ basi heeft steeds een of twee basi’s bij zich die soms onder andere moeten vertalen, maar ook helpen met technische zaken zoals geluidsfragmenten laten horen en opnemen. We werken met drie talen: Nederlands, Sranantongo en Kromanti. Soms dreigt er iets verloren te gaan ‘in translation’, en dan springen de basi’s in. Een hele grote overeenkomst met Luangu is dat Kromanti niet los kan worden gezien van de winticultuur. Een heel belangrijk verschil is dat Kromanti voor veel spirituele activiteiten en liederen kan worden gebruikt, en er geen angst bestaat dat door verkeerd of foutief taalgebruik er ernstige culturele straffen kunnen gelden.
Op de cursus leren we groeten. Niet: dag en doei, en niet eens: Hoe gaat het en hoe gaat het met de kinderen, nee. Als twee grote Kromantigeesten elkaar ontmoeten of bij elkaar op bezoek komen, wordt er een hele reeks aan plichtplegingen gebezigd waarmee men elkaar vertelt vanwaar men komt, in de trant van: We zijn met dezelfde boot gekomen (vanuit Afrika in Suriname, red.), weet je nog? We krijgen een demonstratie van het groet-gebeuren van basi Nicole, die als het ware ondervraagd wordt door tap’ basi. Het ontgaat ons niet dat basi Nicole niet bepaald ontspannen is, wat men wel zou verwachten van een groet-sessie, maar eerder een beetje boos. Op een bepaald moment is ze zo boos dat ze begeesterd dreigt te raken en vraagt ze met een handgebaar aan tap’ basi om te stoppen. Dat boos worden van basi Nicole heeft alles te maken met de Kromanti-winti, de godheid die zich heeft ontwikkeld vanuit het krijgersvolk dat de Cormantijnen waren. We leren ook andere woorden en spreuken. Kromanti zit vol zegswijzen die niet een-op-een te vertalen zijn. Werkwoorden worden vaak niet vervoegd, soms worden ze vervoegd als in het Sranantongo, en zijn niet te onderscheiden van andere woordsoorten. De spelling is niet eenduidig; we spellen dus een beetje Nederlandsachtig, maar soms ook Sranantongo-achtig.
Waar komt nu de Kromantitaal vandaan? Als we namen, jaartallen en historische gebeurtenissen gaan vergelijken, zien we dat Kromanti de taal, en Kromanti het volk, afkomstig moeten zijn van het dorp Kormantse in Ghana, een dorpje dicht bij Cape Coast, de Afrikaanse kust waar gevangengenomen Afrikanen in midden zeventiende eeuw naartoe werden gebracht om verscheept te worden naar onder andere Suriname. Dicht bij dat dorp Kormantse hadden de Britten in 1631 het fort Cormantine gesticht voor de handel met inheemse volkeren. In 1665 is het fort door Nederlanders veroverd op de Engelsen ter compensatie van Nederlandse forten die een jaar eerder door de Engelsen waren ingenomen. Zo kwam het in handen van de WIC die het herdoopte in Fort Amsterdam. Aanvankelijk was goud het doel van de handelspost geweest, dat geruild werd tegen drank, tabak en geweren. Later was slavenhandel het oogmerk. De ‘Kormantijnen’, zoals ze werden genoemd, werden gekocht van het Ashantivolk, vervolgens ingesloten in het fort en ten slotte verscheept naar Jamaica en Suriname. We vragen aan Juliën Zaalman of Kromanti een oorlogstaal is. In tegenstelling tot Mac-Nack vindt Zaalman de taal op zichzelf geen oorlogstaal. Hij legt uit: “De meeste Ashanti’s zijn strijders, en op basis van hun strijdsysteem denkt men vaak dat het een oorlogstaal is, terwijl dat niet zo is.”
Het volk van het dorp Kormantse sprak de taal Fante. Ook in dit geval zou diepergaand linguïstisch onderzoek kunnen uitwijzen of Fante getransformeerd is geworden naar Kromanti.
Samenvatting
Ter samenvatting hebben we twee woordenlijsten gemaakt met woorden en zinnen die we in de cursus van docent Mac-Nack hebben geleerd met de Nederlandse vertaling en een toelichting met betrekking tot de link met de lingua franca van Suriname, het Sranantongo. Het valt op dat er vaak helemaal geen link valt te ontdekken, tenzij we woorden en begrippen fonetisch, fonologisch of anderszins taalkundig gaan ontleden, wat we hier niet zullen doen. Soms zijn de woorden hetzelfde, zoals het meervouds lidwoord ‘den’, soms zijn de woorden hetzelfde, maar de betekenissen compleet anders. En soms zijn er tussen Kromanti en Sranantongo ‘valse vrienden’ te vinden, zoals de telwoorden. Wat in Sranantongto wan, tu, dri, fo is, klinkt in Kromanti als tin na wan, tin na tu, tin na dri, tin na fo. Dat lijkt op een gewone gedeeltelijke overeenkomst, maar wie doortelt in het Sranantongo, weet dat tin na dri betekent: dertien. Met als gevolg dat tin na wan en tin na tu, die in het Sranantongo niet bestaan, zullen worden opgevat als elf en twaalf.
Kromanti | Nederlands | Link met Sranantongo (SRT) |
Osye | Ja | |
Nabre | Nee | |
Nabretiye | Nee, dat is niet zo | |
Ma no dama | Ik heb je niet verstaan/begrepen | – |
troki | Zingen/praten | Idem in (ouder) Sranantongo |
abontina | Boom | In Sranantongo ‘bon’ |
osonu | Voet | |
han | Hand | In Sranantongo ‘hanu’ |
ki | Geest (goddelijkheid) | |
busun | Water | Van Frans ‘boison’ (drank/drinken)? |
kasawala | (drink)glas | |
Antama | Kleding | |
Nana krobi | Gods kind(eren) | |
Tata Jesu a gran kotoko grifanga | Jezus, de zoon des allerhoogsten |
|
Tata Sabia Abla | God de Alwetende | |
Guampo Tata | Heer der Legerscharen |
Kromanti | Nederlands | Link met Sranantongo |
Hini ba | Kom binnen | |
Ba | Alsjeblieft | |
Dani menteini | Treed mijn huis binnen | |
Mi brabo | Mijn (voor)ouders | |
I busma e warabuta | Je mond praat te veel | |
A kis’ bigi fasi | Hij/zij is dood | In Sranantongo betekent dit: hij/zij voelt zich beter dan anderen |
Na amenku e fanku fabri | Het is de vrouw die kinderen baart | |
Troki nanga dama na tinnatu brada | Luisteren en praten zijn twee broers | Tinnatu = twee, maar in het Sranantongo kan het worden opgevat als twaalf. ‘Nanga’ uit Sranantongo. |
Ma na dama na dompu brada | Maar luisteren is de oudste broer | Ma, na, brada uit Sranantongo |
Ofasi kon ton bli | Hoe gaat het? | ‘Ofasi’ uit Sranantongo |
Nafu nafu kon ton bli | Het gaat goed met mij | ‘Nafu nafu’ klinkt als de Sranantongo-manier om te zeggen: goedenavond |
papreminkua | Snel, gauw | |
Du frafra | Snel handelen | Iets ‘frafra’ doen betekent in het Sranantongo: snel, onverschillig, met de Franse slag iets doen |
Over het onderzoek
Met betrekking tot Kromanti is er zeer veel materiaal gevonden, terwijl het materiaal dat voor Luangu geldt, steeds kwam van mensen die enkel óver de taal spraken. Van granman Albert Aboikoni kregen we de naam en het telefoonnummer van een hoofdkapitein, die in Stonhuku woont, het uiterste dorp van het Luangu-gebied. De lo van de hoofdkapitein schijnt de enige familie te zijn die de talige ins and outs van het Luangu weet en beheerst. We hebben hem niet te pakken kunnen krijgen voor een interview. Er waren geïnterviewden die zeiden Luangu niet te kennen als taal, maar alleen als prei. Tegelijk noteerden we nog de uitspraak van een van de sabiman: “Kromanti is een winti, Luangu is een taal.” “Nee”, legt de fixer/gids uit, “Luangu is een obia.” De obia van een bepaalde kleine groep Afrikanen. Zoals sommigen de obia bezitten om zich onzichtbaar te maken voor de wrede slaveneigenaren, of om, als dat nodig was vanwege diezelfde slavenmeesters, urenlang onder water te blijven, of ongevoelig te zijn voor glasscherven of vurige kolen, zo heeft deze groep de obia – en nu volgt een westerse beschrijving – om scheiding te brengen tussen de levenden en de doden.
Er zijn duidelijke overeenkomsten tussen de talen: Het zijn allebei taaluitingen die in religieus-spirituele activiteiten gebezigd worden, nadat ze van ‘gewone’ talen in het Afrika van de zeventiende eeuw, getransformeerd zijn naar spirituele talen in de 21ste eeuw; geen van beide talen kan worden doorgegeven of aangeleerd zonder de specifieke bijbehorende culturele context; ze worden daarom ook niet ‘gewoon zo’ van ouder op kind doorgegeven, maar er worden specifieke jongeren uitgezocht (vrijwel altijd binnen de lo) die verantwoordelijk genoeg worden geacht om met de culturele en taalkundige kennis te kunnen omgaan. Het volgen van een cursus Kromanti is goed mogelijk, terwijl het volgen van een cursus Luangu met groot vertoon van tegenzin werd ontraden. Kromanti krijgt steeds meer voet aan de grond, vooral in populaire liederen van jongeren in stad en binnenland, terwijl Luango steeds geheimzinniger wordt en de overdracht zeer bemoeilijkt wordt doordat de kenners uiterst voorzichtig zijn en de leerders niet vaak geneigd zijn de spirituele regels te volgen.
Omdat de talen, vanwege de onmenselijke onderdrukking van de trans-Atlantische slavernij zich in het geheim verder moesten ontwikkelen, en omdat ze, nog steeds vanwege die onmenselijke slavernij, zich daardoor uiteindelijk ontwikkelden tot religieus-spirituele talen, is het geheime karakter een behoorlijke sta-in-de-weg geworden voor elke – maar vooral de westers georiënteerde – onderzoeker.
Wat wel is gevonden, zijn aanknopingspunten voor een eventueel vervolgonderzoek; taalkundig vergelijkend onderzoek, wel te verstaan. En wel tussen Kikongo en Luangu enerzijds en tussen Fante en Kromanti anderzijds. Een andere vraag die met dit artikel ook beantwoord is geworden, is waarom de onderhavige talen niet in westerse creooltaal-overzichten zijn opgenomen. Een persoonlijke conclusie is dat Europese historici en taalkundigen wel degelijk wisten dat de talen bestonden. Maar als ze wilden dat wij onze talen vergaten, moesten ze zelf wel eerst het ‘goede’ voorbeeld geven.
Deze publicatie is tot stand gekomen met steun van het Fonds Bijzondere Journalistieke Projecten – www.fondsbjp.nl
Dit artikel is verschenen in het augustus/september-dubbelnummer van Parbode, nu in de winkel
Wilt u informatie over het afsluiten van een (digitaal) abonnement?
Kijk op www.parbode.com/abonneren