Manke Leo
en toen was ik zelf dus De Kneus; de zielige hond, het gekwetste vogeltje en het arme rupsje, ze moeten allemaal plaats maken voor Manke Leo. De voorgeschiedenis: we waren met z’n vieren naar de businessborrel in de Nederlandse residentie geweest, altijd inspirerende bijeenkomsten, waar je je echter niet kunt permitteren een gat in je kraag te drinken, dus alcohol speelde geen rol in deze. enfin, we kwamen om een uur of elf thuis, René sprong als eerste de auto uit en toen ik er rustig achteraankwam, had ik niet door dat hij de deur van de kennel al open had gezet. en kon ik me dus niet wapenen tegen een uitgelaten Wolfje, die me met zo’n kilo of veertig finaal van de sokken wierp. Daarbij kwam ik zo ongelukkig terecht dat ik van de pijn ook geestelijk bijna van m’n stokje ging. Afgezien van een vleeswond was het niet goed met mijn rechtervoet. Helemaal niet goed.
Dus de volgende ochtend samen met Anoeska en mijn inmiddels blauw-paars opgezette klompvoet naar de eerste Hulp van het Sint Vincentius. Voor iemand die ooit weleens de eerste Hulp van het Academisch Ziekenhuis heeft bezocht: vanuit de krochten van de hel naar het paradijs op aarde! Ik kreeg direct een rolstoel onder de kont geschoven en voor we het wisten, mochten we al de behandelruimte in, waar een vriendelijke arts ons doorstuurde naar de röntgenafdeling. Alles ging letterlijk en figuurlijk op rolletjes en na de bestudering van de foto’s bleek de voet op twee plaatsen gebroken te zijn. Dus kwam een bevlogen gipsbroeder zich voorstellen en aankondigen dat hij me zo meteen in het harnas zou hijsen.
terwijl hij in zijn gipskamertje druk doende was met vette watten en natte gipslappen, legde hij uit dat ik geluk had gehad: de botjes waren na de breuk teruggesprongen en lagen dus netjes tegenover elkaar. Als het anders was geweest, zou ik onder het mes hebben gemoeten, en had de chirurg er een halve gereedschapskist aan bouten, moeren en platen in hebben moeten schroeven, waarna er na een maand of zes nog een operatie zou volgen. Ik vroeg of ik in dat geval nog diezelfde dag geopereerd had kunnen worden, maar nee, de orthopedisch chirurg heeft de oK maar één dag in de week tot zijn beschikking – niet echt handig. Hij wist trouwens wel een goedkoop adresje voor krukken. en na een omstandige uitleg stuurde hij ons letterlijk het bos in: aan het einde van een zandpad ergens in de negorij rondom Nieuw Charlesburg.
eenmaal thuis verandert van het ene op het andere moment je leven dan compleet. Sowieso kromp mijn wereld tot onze bovenverdieping (slaap-, huiskamer en toilet), want bilsgewijs de trap op en af is een zeer inspannende onderneming. René had al een reusachtig martelwerktuig in de wc ontworpen, met een touw waar ik me aan kon optrekken, maar in dat stadium wist ik die hele wc niet eens te bereiken – met die krukken kon ik nog totaal niet overweg. Dus hobbelde ik rond in een afgekeurde bureaustoel op wielen, net zo laag als de huiskamerbank waarop ik lag. enfin, iedereen dacht mee, we konden invaliditeitsattributen van een vriend op Groningen lenen, en zo dwarrelde alle stof en commotie dat weekeinde neer; de onwennigheid sleet een beetje.
Maar die maandag moesten we ons dus melden bij de orthopedisch chirurg van het ziekenhuis. Dat werd een ronduit hilarische happening; ik werd door de portier weer in een rolstoel gezet en vervolgens probeerden Anoeska en ik met behoud van al onze waardigheid dat ding door de bomvolle ruimte te loodsen, waarbij Anoeska af en toe wanhopig uitriep: ‘Sorry dames en heren, ik heb geen rijbewijs voor deze stoel!’ terwijl ze op een haar na een jonge gipspatiënt van zijn krukken maaide, met onze wieletjes de wachtende patiënten over hun reeds geschonden tenen dreigde te walsen, en, en passant, ernstige blutsen in de deurplinten ramde. Bovendien kon ze me nergens parkeren, een probleem dat we op luide toon overlegden, en uiteindelijk lag de hele poli in een deuk.
Het zou nog erger worden. Want ook het kantoor van onze dokter hadden we per ongeluk en gelukkig vóór zijn komst met die stoel al danig verherbouwd, zodat de tranen ons van onmachtig gegiechel over de wangen biggelden toen die zijn entrée maakte. Nurks keek hij naar het dossier en vervolgens naar de foto’s op het scherm. Want die breuk in mijn tenen was niet mis en bovendien onverklaarbaar. Hoe ik zo verwond was geraakt? ‘Mijn hond sprong tegen me op.’ ‘Heeft u hem inmiddels opgegeten?’ over het algemeen zit ik niet om een antwoord verlegen, maar even was ik sprakeloos. Hij vervolgde: ‘Als mijn hond me dat had aangedaan, had ik hem direct opgegeten.’ ok, hij is getuige de naam en, ja, toch ook het uiterlijk, Chinees. Maar ik zal het nooit weten: provoceerde hij ons? of had hij lekkere trek in onze mooie, hagelwitte Wolfje? ‘en die wond aan uw grote teen?’ ‘Bij de val opengehaald op het asfalt’. ‘Asfalt?!’ ‘Ja, onze oprijlaan en de parkeerplaats, die zijn door onze vorige eigenaar geasfalteerd. een boeroe, hè, hij hield van die dinges.’ Wederom ongeloof in de ogen van de dokter. Dus kwam er een ansichtkaart van ons resort op tafel, en veranderde de stemming van onze dokter: ‘Dan, waar is die rivier dan?! en die huisjes, hebben jullie die zelf gebouwd?! yu prakseri mi law law! Zo dicht bij de stad zeekoeien en reuzenotters!’ Kortom, het werd beregezellig, daar in dat verherbouwde dokterskantoor.
Maar die wond vertrouwde hij niet. Dus liet hij Gipsbroeder een luikje zagen (met een snijschijf: zo eng!) zodat de dokter kiekeboe kon spelen in dat gipsen harnas. ondertussen zagen we de broeder en passant met een bergschoen, zuinig aan de veter vastgehouden tussen duim en wijsvinger, achter een net vertrokken patiënt aan hollen… kennelijk achtergelaten door een slachtoffer dat zijn schoeisel pas net verruild had voor zo’n gipskolom.
Inmiddels heb ik een heerlijke rolstoel waarmee ik zwoel door de bovenetage discodans. Maar die beesten, die béééésten! In hun onbegrensde loyaliteit en niet te peilen afgunst zitten er twee honden en een kater op, onder, naast, langs… kortom, bedenk een voorzetsel en je vindt één – maar meestal twee – naar aandacht hunkerende vazalletjes; de kater is gek op de zitting van de rolstoel, hond Bella rolt zich telkens pál voor de wieletjes op en teefje Jessy wil, vanaf haar positie bij de achterwielen, van geen wijken weten; gestoord word ik er van!
Zo’n gebroken pootje, ‘t is een hoop dyugudyugu! en ik moet nog zo lang…