Memre Japi
En opeens lag mijn lieve Japi roerloos op de vloer van zijn buitenkooi, als een slordige, neergekwakte hoop bonte, kleurrijke, exotische veertjes. De verbijstering kon niet groter zijn. Japi is dood?! Japi, die zo vanzelfsprekend was als de zon, de maan en de sterren, die het eeuwige leven had, of toch minstens vijfenzeventig zou worden. Japi, die ons allemaal zou overleven, onze enige erfgenaam. Om alle dieren op het erf maak ik me doorlopend zorgen. Om de pups, inmiddels alweer vier jaar, die alle twee een keer door een piranha zijn gebeten en toch nog stiekem de rivier in gaan. Raaf Romeo, die al zo vaak ontsnapt is en dan pas dagen later weer uitgehongerd terugkeert. Tigri, de kater die, toen hij z’n ballen nog had, elke ochtend het huis binnenkwam strompelen met een kop als Cassius Clay. En de stokoude Jessy met haar pijnlijke reumabotten. Het zijn allemaal zorgenkindjes. Maar Japi was altijd gewoon Japi. Soms had hij weliswaar iets raars; een wrat op zijn ooglid die maar groeide en groeide, de dokter is er nog naar wezen kijken, maar opeens was dat ding verdwenen – als sneeuw voor de zon. En op een keer bleef zijn snavel maar doorgroeien; te weinig op houtjes geknaagd. We hebben zijn snavel geknipt, en dat was dat. Want verder… Japi was er gewoon, binnen of buiten. Met hem kon het eenvoudigweg niet mis gaan.
We woonden nog in Paramaribo-Noord, omdat René ons riviercruiseschip Mi Gudu aan het bouwen was. En in die tijd had ik, tot mijn grote verdriet, al drie kleine poesjes verloren – alle drie vergiftigd door kwaadwillige buren met een volière. Vriend Marcel vond het welletjes en deed me een kaal ‘orange wing’ papegaaienkuik (kule kule) cadeau. In een doos stond hij op me te wachten aan boord van het schip, dat toen al in het water lag. Laat Japi gelijk die eerste dag al een aanrijding meemaken! Dat kwam zo: een hijskraan van het bedrijf waar wij bouwden was van de rem af gesprongen en raasde vervolgens als een dolleman het terrein over, richting het kanaal. Hij zou nu nog op de bodem liggen, ware het niet dat hij in volle vaart tegen Mi Gudu aanknalde en daar bleef hangen. De holle dreun in de kale romp moet lang nagegalmd hebben in het kopje van de jonge vogel.
Enfin, ik haalde hem op, schrok van zijn kale lijfje, maar begon hem trouwhartig brood met melk in zijn snaveltje te proppen, want dat hoort zo met jonge vogels was mij verteld. En nu komt er een episode waar ik nog steeds diepe spijt van heb. Marcel had me geadviseerd om hem te ‘branden’ zodat hij niet meer weg kon vliegen. Hoewel ik me nauwelijks realiseerde wat dat ‘branden’ inhield, ging ik op zoek naar een dierenarts die me kon helpen. Uiteindelijk vond ik een oude Chinees die Japi’s kopje in een closetrol duwde en met een soldeerbout de schouder van zijn vleugel – letterlijk – brandde. Het wondje moest ik verder maar desinfecteren met blauwsel uit zo’n spuitbus. Het werden verschrikkelijke weken, want de wond heelde niet en de vogel werd steeds angstiger van mijn handen. Het heeft hem voor het leven getekend. Hij zou later nog wel op mijn schouder komen zitten. Ik mocht hem ook wel op zijn kopje kroelen, maar het was beslist een schuw en angstig dier geworden, en dat is in de loop der jaren eerder meer dan minder geworden.
Toch hadden we geweldig veel lol in die beginjaren. Ik was hoofdredacteur van de Parbode en elke dag stapte hij in zijn reiskooi en ging hij met me mee naar de redactie. Daar had hij z’n eigen roze kooi. Doorgaans liep hij gewoon los, knagend aan computerkabels en potloden, knabbelend aan andermans lunchpakket of soms klauterend via mijn schouder naar mijn kruin. Daar zat hij dan triomfantelijk om zich heen te kijken als hoofd-hoofdredacteur!
De eerste echte tocht binnendoor naar Nickerie, een schip vol vrienden en dagen onderweg, natuurlijk mocht Japi niet ontbreken. We hadden een zaagmachine aan boord, en al varend legden de mannen een vloer in de zitzaal, in de stuurhut. Er werd een kaartentafel gebouwd plus een opklapbare bank. Wat heeft mijn vogel die tocht een hoop herrie te verduren gehad. Wij ook trouwens. En we hebben die hele reis geen één wild dier gezien; allemaal op de vlucht naar Brazilië, stelden we ons zo voor.
Overigens, Japi is nooit een echte prater geworden. Hij riep zijn eigen naam, met een telkens weer verbaasde octaafhoogte naar de ‘I’, alsof er een vraagteken achter moest. Een of andere burgerturf heeft hem op die reis heimelijk het sukkelige ‘koppie krauw’ aangeleerd. Dat liet Japi zich héél af en toe beschaamd ontvallen. Hij kon ook het Surinaamse volkslied fluiten. En, na een middag waarop een alarm van de buurman ongestoord zeven uur stond te loeien, kon hij op de wonderlijkste momenten alarm slaan; net als je geen alarm nodig had.
We zijn verhuisd naar Saramacca, aan de oever van de rivier. Boven, in onze huiskamer, zaagden we een gat in de buitenmuur naar het balkon; Japi kreeg zijn oude kooi tegen de muur geplakt en aan de andere kant van het gat een riante buitenkooi van waaruit hij de omgeving streng inspecteerde.
Hij was mijn vogeltje. We waren elkaar zo toegedaan, maar toen Japi geslachtsrijp werd, wilde ze steeds minder van me weten. Ze. Ik vermoed dat het Japinette was, opeens verslaafd aan René, aan alle mannen die op bezoek kwamen. En maar grauwen tegen mij.
‘Japi is klaar!’ Degene die het eten voor alle dieren die dag toebereidt, roept het naar boven, en wie zijn handen vrij heeft, draaft de trap af naar de keuken. Want Japi zijn ontbijt geven, dat is elke dag een feestje; koerend, kirrend, tokkelend verwelkomde hij zijn twee bakjes. Standaard: banaan, papaya, ananas, appel en peper, maar hing je het bakje op, dan loerde hij er met zijn linkeroog in: mopétijd? Nog een kers? Al manjaseizoen? En daarnaast zijn droogvoerbakje met papegaaienmix, zonnebloempit, doppinda’s en walnoot. Hij kon er zo verlekkerd op aanvallen.
En nu sta ik daar, met die twee bakjes pretpakket. Overweldigd te kijken naar een dier dat niet dood kon. Geen clou. Geen idee waarom hij ons op deze vroege donderdagochtend verlaten heeft. René en ik missen Japi vreselijk. We zijn van de leg, om in Japi’s vocabulaire te blijven. Dag lieve hoofd-hoofdredacteur.