Memre: Wilhelm Harold Akwie Jap-A-Joe
Harold Jap-A-Joe stond dichtbij de Surinaamse samenleving. Dat begon al vroeg als padvinder in de Arlaudgroep. Daar werden beginselen met betrekking tot dienst aan God en medemens op praktische wijze bijgebracht.
Tekst Carl Breeveld
In zijn latere leven als opbouwwerker en wetenschapper, was hij betrokken bij verschillende initiatieven. Zo spreekt Theo Linscheer zijn waardering uit voor zijn inzet bij de Krediet Coöperatie Godo. Na de middelbare school ging Harold naar Groningen (Nederland) om sociologie te studeren. In die periode had hij plannen om na zijn kandidaatsexamen sociologie, theologie te gaan studeren. De theoloog professor Jan van der Linde, die eerder verschillende Surinaamse studenten had begeleid, gaf aan dat als hij daarvoor koos, hij ook predikant zou moeten worden. Daar kon Harold zich niet in terugvinden en hij vervolgde toen, twee maanden na aankomst, zijn studie in Leiden, waar hij in contact kwam met professor Van Lier. Toen aan het begin van de jaren 70 Bijlmermeer verrees en veel Surinamers zich daar vestigden, heeft Harold veel opbouwwerk onder deze groep verricht. Op 16 april 1974 keerde hij terug naar Suriname en begon te werken op het ministerie van Sociale Zaken en Volkshuisvesting. De ontwikkeling van het woningbouwproject Geyersvlijt vond plaats tijdens zijn directeurschap op dit ministerie. Na vijf jaar ging hij over naar de Pater Ahlbrinck Stichting. Daarnaast verzorgde hij colleges aan de Academie voor Hoger Kunst- en Cultuuronderwijs en het Theologisch Seminarie van de EBG. Aan de Anton de Kom Universiteit van Suriname (AdeK) was hij van 2001-2017 docent sociologie. Hij was mede-oprichter van de Stichting Wetenschappelijke Informatie samen met Frank Martinus, Ramon Reeder, Carlo Vrede, Evan Rozenblad, France Olivieira en Centhia Rozenblad. Jack Mencke en Jerome Egger memoreerden zijn durf: ‘In juni 1988 schreef hij een spraakmakend artikel getiteld De persistentie van etniciteit in de Surinaamse politiek. Daarin wees hij erop dat etniciteit als verklarende factor nog steeds belangrijk was. In het boek Democratie, Elites en Besluitvorming (2003) schreef hij een prachtig artikel genaamd: Religie, Etniciteit en elitevorming in Suriname. Hierin schetst hij het proces van elitevorming vanaf 1873 tot en met 1996’. Onder supervisie van professor Humphrey Lamur werkte Harold aan zijn proefschrift Tussen Kruis & Kalebas, waarmee hij wilde promoveren aan AdeK. Drie deskundigen, E. Loswijk, E. Marshall en H. Zamuel, die Lamur als lid van de promotiecommissie had voorgesteld, gaven op 28 augustus 2008 goedkeuring aan het conceptproefschrift. Helaas was dat niet het geval in de Commissie voor Promoties en Eredoctoraten. Argumenten voor afwijzing bleven volgens Lamur uit. Na briefwisseling over en weer tussen de commissievoorzitter en Lamur, werd het voor Harold duidelijk dat dit een gebed zonder einde leek te worden. Hij besloot daarop zijn promotieaanvraag in december 2008 in te trekken.
Vijftig jaar heeft hij het leven met Centhia Rozenblad gedeeld, waarvan bijna 47 jaar als gehuwd stel. Zij geeft aan hoe betrokken hij als vader was bij de opvoeding van Rodney, Siddharta en Mandela. “In mijn ogen was hij meer dan betrokken. De kinderen werden zeer verwend. Hij heeft heel lang voor hun ontbijt gezorgd, evenals voor het brood dat naar school mee moest. Maar ook als ze met vragen zaten over hun schoolwerk, had hij een luisterend oor. Hij heeft ook vaak het middageten voor ons klaargemaakt. Ik kon mij hierdoor vooral met mijn werk in het ziekenhuis bezighouden, maar ook met de kerk en andere activiteiten.” Negentig keer mocht hij bloed afstaan bij het Surinaamse Rode Kruis en hij droeg de onderscheiding Officier in de Ere-Orde van de Gele Ster. ‘Een zachtaardige man’, zo herinnert neerlandicus en schrijver Michiel van Kempen hem in het condoleanceregister.