Mi eigi Moengo: Lucas Bomisa
Wanneer je een kreek op vaart, mag je die niet bij naam noemen. Dat brengt ongeluk, werd me verteld. De weerspiegeling van het groene woud in het zwarte water toont een adembenemende wereld die vele malen dieper lijkt dan de wereld er boven. Rimpelloos vaart de korjaal door dit wonderschone schouwspel.
De kreek wordt steeds smaller totdat de uiteinden van de aan weerskanten groeiende bomen samen één geheel vormen. We bevinden ons op een zijtak van een zijtak van een kreek die uitloopt in de Cotticarivier. Terwijl we ons voorttrekken aan boomwortels en lianen komen we tot de conclusie dat het water net niet hoog genoeg is, en besluiten te voet onze tocht te vervolgen. Op de tast zoeken mijn schoenen steun op de glibberige planken die net onder het zwarte wateroppervlakte het pad aangeven.
We zijn op weg naar het kostgrondje van Lucas. Hij werkt bij het ministerie van Landbouw, Veeteelt en Visserij en samen met drie collega’s, Raymond, Danny en juf Barbara, gaan we een aantal kostgronden van ‘zijn mensen’ (lees: familie), in kaart brengen.
Middenin het binnenland, op wat een prachtige maar onmogelijke plek lijkt, ligt zijn land. Zijn grootvader is het ooit begonnen en zo wordt het doorgegeven aan de generaties na hem. We passeren gronden die acht jaar geleden zijn ontbost en beplant, vier jaar, twee jaar en komen uiteindelijk op het land waar hij momenteel teelt. Pomtayer, Chinese tayer, gember, napi, oker, bananen en hier en daar wat cassave.
Twee hectare, deels voor eigen gebruik, deels voor de markt. Kriskras staat alles door elkaar. Risicospreiding noemt Lucas dat. Zijn innerlijke kompas weet alles te vinden. Hij is een man van het land.
Al generaties ontbossen de mannen het te verbouwen land. Zwaar werk waarbij grote bomen worden omgehakt en verbrand. Om te poten hakt hij met een tjap de grond open, waarna de vrouwen planten in de grond zetten en de heuveltjes aarde eromheen vouwen. Goedaardig ondersteunt hij zijn bananenplant met houten stokken. “Het zijn net kinderen”, zegt hij, “Sommigen groeien gewoon op en anderen hebben extra ondersteuning nodig.”
Ik hoef hem niet te vragen wat voor hem de meest waardevolle plek is, in en rondom Moengo. Dit land. Het draagt de naam ‘Kon Tesi’, dat ‘kom proeven’ betekent. In het midden staat een golfplaten dakje ter beschutting tegen de zon. Zijn pata’s hangen aan een spijker. Daarnaast een blauwe plastic mok. Hij neemt het op en schept het vol met water uit de regenton, drinkt het op en zet zijn grote lijf weer in beweging. Met zijn rode petje, groene overall, gouden tand en goede lach zegt hij: “Kom we moeten nog veel doen. ”