Mi eigi Moengo: Meneer Doelkamid
Alles werd geregeld door de Maatschappij. Elke ochtend stond er een fles verse melk voor de deur. Elke week liet de Maatschappij twee koeien van Paramaribo naar Moengo varen. Ze werden geslacht en verdeeld onder de mensen. Wanneer je boodschappen nodig had, ging je naar de supermarkt van de Maatschappij, Ons Belang. Daar gaf je jouw naam en werknemernummer door bij de kassa, dan werd vervolgens het bedrag op je loon ingehouden. Eén keer per maand werden de kinderen met behulp van castorolie ontwormd. Ze zorgde goed voor haar mensen, de Maatschappij.
Eigenlijk was ik in gesprek met mevrouw Doelkamid, toen zij haar man vroeg om een van de feiten te checken. Tot dan toe had meneer Doelkamid zich een beetje op de achtergrond gehouden. Maar het bleek dat hij prachtig kon vertellen over de gloriejaren van Moengo en dat hij met zijn verhaal een tijd schetste die ik nog niet eerder zo had gezien. Eén waarin alles werd bedacht, verzorgd en bepaald door Suralco. Het deed een beetje denken aan een combinatie van een volkscommune en een Amerikaans residentieoord, ommuurd, in the middle of nowhere.
Ik maakte een nieuwe afspraak, dit keer met meneer Doelkamid zelf. Zijn overgrootouders waren als contractarbeiders naar Moengo gehaald. Ze werkten als dragers voor Suralco en woonden in barakken. Later kregen deze weekloners een bunkhuis. Zes onder een kap, elk met een balkonnetje, een voorzaal, een kamer en een kleine keuken. Vanuit deze buurt raakte meneer Doelkamid als kleine jongen gefascineerd door mannen met lasbrillen, helmen en handschoenen die aan het eind van de dag uit hun werk kwamen. Hij heeft de technische school afgerond om 38 jaar als metaaldraaier voor Suralco te werken.
We spreken lang over deze tijd, over de gevolgen, over de politiek en hoe het toen was. Anekdotes over de kentekenpenning die je voor vijftien cent bij meneer Winter aan het begin van de Lijnweg moest huren om van Suralco naar de Wonoredjowijk van Moengo te mogen fietsen. Over het passagiersschip de ‘Paramaribo’ en het vrachtschip de ‘Gonini’, die twee keer per week verbinding maakten met de rest van de wereld.
Over het ziekenhuis waar alle Suralcokinderen werden geboren, en indien nodig verzorgd. Over de bank die ervoor zorgde dat als je wilde lenen er toch genoeg geld op je rekening bleef staan om nog boodschappen te doen.
Meneer Doelkamid vertelt, checkt of ik het volg door zijn zinnen af te sluiten met ‘ja toch?’. Hij vertelt zo kleurrijk dat ik me vijftig jaar terug in de tijd waan, op dezelfde plek waar ze zitten. Na een lange stilte sluit hij ons gesprek af met de woorden “Moengo was de maatschappij en nu besef ik hoe goed het was.”