Mi Tori: Het zwarte gat
Drie kinderen voedde Marion met succes op: twee dochters van inmiddels 24 en 21 en een zoon van 23. De oudste vertrok zes jaar geleden voor studie naar Nederland en bleef daar, zoonlief zocht zijn studiegeluk ook overzee en lijkt eveneens voorlopig niet van plan terug te komen. En haar jongste dochter stapte vorig jaar in augustus op het vliegtuig naar het voormalige moederland. “Die heeft ook aangegeven het daar erg leuk te vinden. Wat ze niet weten is dat ik ze werkelijk enorm mis en ik er niet aan moet denken dat ze in Nederland allemaal een bestaan opbouwen.”
“Ik was zelf 19 toen ik naar Nederland ging om een opleiding tot verpleegkundige te volgen. Maar ik had mij vooraf wel voorgenomen dat ik alleen voor de opleiding zou gaan, misschien nog een paar jaar werkervaring op zou doen, en daarna terug zou keren naar Suriname. En zo is het ook gegaan. Ik heb gestudeerd voor A-verpleegkundige, heb nog twee jaar in een ziekenhuis in Apeldoorn gewerkt en wat extra opleidingen gedaan, en ben toen, dat is nu zo’n 25 jaar geleden, weer naar Suriname teruggekeerd.
Mijn moeder vond het vreselijk dat ik naar Nederland ging. Ze begreep er niets van. Mijn twee zussen zijn naar hun middelbare school getrouwd en kregen kinderen, ik besloot om in dat verre Nederland een studie te gaan volgen. Maar zo was ik! Ik wilde wat van de wereld zien, in ieder geval meer dan Suriname. Tranen met tuiten heeft mijn moeder op Zanderij gehuild toen ik vertrok. En daar begreep ik weer niets van. Ik dacht van ‘mens, wat zeur je nou, ik kom toch weer terug?’
Mijn moeder heeft het mij, toen ik begin 1983 terug kwam, ook heel erg kwalijk genomen dat ik haar had gelaten. Wat wilde je ook: terwijl ik in dat veilige Nederland zat, was er in Suriname ook van alles gebeurd. Een staatsgreep, de decembermoorden, het begin van de economische crisis. Maar ja, dat was toch mijn schuld niet? Mijn vader heeft niets gezegd. Hij heeft, zover ik mij kan herinneren, nooit meer woorden in het gezin gesproken dan ‘ja’, ‘nee’ en ‘is goed’. Zo was mijn vader, een man van heel weinig woorden. Zijn gevoelens uitte hij niet.
Ik heb nooit getwijfeld of ik weer terug zou keren naar Suriname. Voor ik naar Nederland vertrok stond het voor mij al vast: ik ga terug om daar de rest van mijn leven te slijten. Ik heb Surinamers die daar bleven ook nooit begrepen. Natuurlijk heeft Nederland in veel opzichten voordelen, maar Suriname biedt, als het om de kwaliteit van leven gaat, zoveel meer. Dus de staatsgreep en zelfs de decembermoorden hebben mij niet op andere gedachten kunnen brengen. Ik had mijn ticket al in augustus 1982 geboekt, 8 december van dat jaar veranderde daar niets aan.
In februari 1983 stond ik op Zanderij. Ik was nog niet bij mijn ouders thuis of mijn moeder begon over trouwen. Ik heb uit respect voor haar niet gereageerd. En ik dacht ook dat het wel los zou lopen. Later heb ik vaak gedacht dat ik toen eigenlijk direct had moeten protesteren. Want in de weken die volgden was het een komen en gaan van mannen. Uitgenodigd door mijn moeder, in de hoop dat ik daar de ware tussen zou zien. ‘En, hoe vond je hem?’ zei ze iedere keer als er weer eentje na een bezoek de deur uitliep.
Na een paar maanden heb ik er aan toegegeven. Een oude schoolvriend kwam langs. En ik moet toegeven dat hij leuk was. Maar ik heb toen ook ja gezegd om van het gezeur van mijn moeder af te zijn. Weer een paar maanden later, dus binnen een jaar na mijn terugkeer uit Nederland, zijn we getrouwd. Ik moest ook wel, want ik was zwanger van hem. Mijn baan in het ziekenhuis heb ik toen opgezegd, ook omdat hij dat wilde. Sindsdien ben ik altijd moeder en huisvrouw geweest.
Nu ik ouder ben denk ik wel eens van ‘mijn man is precies zoals mijn vader’. Ook hij zegt nooit meer dan ‘ja’, ‘nee’, of ‘is goed’. En altijd aan het werk, daar leeft hij voor. Ik kan niet zeggen dat ik ooit ongelukkig met hem ben geweest. Hij is lief voor mij en de kinderen, zorgt goed voor ons. Maar toch. Ik denk wel dat ik vaak een ontevreden gevoel heb. Meer een gevoel van onbehagen, het idee dat er iets meer in gezeten zou hebben.
Geloof me, ik ben realistisch genoeg om mij te realiseren dat je kinderen ooit de deur uitgaan, zelfstandig gaan wonen. Maar je kind loslaten is tot daaraan toe. Om ze te zien vertrekken naar het andere eind van de wereld, in de wetenschap dat ze waarschijnlijk niet terugkomen, is echter onacceptabel.
Mijn oudste dochter gaat volgend jaar trouwen. Die man is echter een vreemde voor mij. Ik heb hem nooit gezien. Het is een bakra, die ik een keer heel even aan de telefoon heb gehad. Natuurlijk gaan we naar de bruiloft. Maar ik vraag mij nu al af wat ik daar te zoeken heb. Mijn verhollandste dochter die gaat trouwen met een voor mij wildvreemde? Gevoelsmatig heb ik daar weinig mee. Straks krijgen ze kinderen, míjn kleinkinderen. Als moeder wil je erbij zijn in de verloskamer, of op zin minst je nazaat gelijk na de geboorte zien. Dat is mij niet gegund, mijn kleinkind wordt ruim achtduizend kilometer verderop geboren. Een kind van mijn dochter, maar tegelijkertijd van een voor mij onbekende man! Het is nog niet zover, maar aan dit idee kan ik niet wennen.
Heel soms zeg ik tegen mijn man: ‘als de kinderen toch in Nederland blijven, moeten wij ook daarheen verhuizen’. Maar hij wil niet. En als ik diep in mijn hart kijk, ik ook niet.
Autheur: Roy Wongsodikromo