Noraly
Het was feest, want de Vereniging Ons Suriname in Amsterdam bestond negentig jaar. De burgemeester had lovende woorden gesproken, er was opgewekte muziek en plotseling zat ik voor het eerst van mijn leven op een bankje naast Noraly Beyer. Ik was diep onder de indruk. Kijk, we hebben het hier wel over de vrouw over wie Jaap Visser hartstochtelijk zingt: ‘Er is voor mij geen andere/ Er is voor mij geen leukere/ Er is voor mij geen lievere/ Ik zou niet weten wie/ Noraly, Noraly.’
Die Noraly dus. Zelf heb ik een merkwaardige herinnering aan de nieuwslezeres die eind vorig jaar afscheid nam van het NOS Journaal. Een tamelijk pijnlijke herinnering is het ook, maar ik wil hem u toch niet onthouden. Lang geleden zat ik samen met mijn lieve grootmoeder naar de televisie te kijken en Noraly presenteerde het nieuws. Mijn oma keek eerst naar het scherm, daarna naar mij en vroeg vervolgens bezorgd: ‘Jongen, je zult toch nooit met een donker meisje thuiskomen?’
Ik wist niet wat te antwoorden. Ergens voelde ik mij wel gevleid met de gedachte dat mijn grootmoeder mij op dat moment – ik was misschien dertien of veertien jaar oud – klaarblijkelijk in staat achtte ooit nog eens een meisje mee naar huis te nemen. Zelf was ik daar allerminst zeker van. Tegelijkertijd was ik verwonderd over haar houding. Mijn oma onderhield een goed contact met haar Surinaamse onderburen, maar veel dichterbij moest het vreemde kennelijk niet komen.
Dat laatste maakte van Noraly Beyer behalve een nieuwslezeres ook een rolmodel. Mijn grootmoeder was niet aangesloten bij de Ku Klux Klan, en ik vermoed dat er in die tijd waarschijnlijk hele volksstammen zijn geweest met soortgelijke gedachten over de Surinaamse journaliste van Antilliaanse komaf. En misschien zijn ze er meer dan twintig jaar later nog, die volksstammen en hun gedachten. In een afscheidsinterview met onze krant stelde Beyer vast dat de multiculturele samenleving nog lang niet voor iedereen vanzelfsprekend is. “Langzaam gaat het beter.”
Daar dacht ik aan op het jubileumfeest van Ons Suriname. Op het bankje vroeg ik me af of ik Noraly zou vertellen over mijn grootmoeder. Ik was bang dat ze het verkeerd zou opvatten, dus informeerde ik beleefd maar laf naar haar plannen. Ze zei dat ze eerst in een toneelstuk ging spelen, en daarna verder met haar werk om de verhalen op te tekenen van de nabestaanden van de decembermoorden. Ze fantaseerde over de mogelijkheid om de getuigenissen op video op te nemen en zo een beeldarchief na te laten voor toekomstige generaties.
In het afscheidsinterview had ze verteld over haar betrokkenheid bij de dramatische gebeurtenissen van 1982. “Mensen die ik goed heb gekend, zijn vermoord. Het heeft me twee jaar gekost om het te verwerken. Het is toch een trauma, al heb ik geen zoon, man of vader verloren. Het was mijn verdriet, maar ook dat van het hele Surinaamse volk.” Ik keek naar het 62-jarige vrouw naast me op het bankje, was nog steeds onder de indruk en vond haar beslist een meisje om mee thuis te komen.
De auteur is journalist bij het Amsterdamse dagblad Het Parool