Ondernemer aan het woord
Kobi Adipi (56)
Zelfstandig buschauffeur
Praat je over economische ontwikkeling, dan praat je vooral over ondernemers met durf.
Hoe redden ze het in hun branche en wat onderscheidt hen? Deze maand Kobi Adipi,
zelfstandig buschauffeur op de route Paramaribo-Atjoni.
Al drie jaar werkt Kobi Adipi (56) als zelfstandig kleinondernemer. Net als zo’n tien andere chauffeurs gaat de wekker om vier uur in de ochtend, zodat hij een uur later aan de Saramaccastraat kan staan, vergezeld van zijn witte bus. Acht personen kunnen mee naar Atjoni, negen als je propt. Maar de tijden dat de bus zo vol zat, zijn vervlogen. Het is druk genoeg in de Saramaccastraat, daar ligt het niet aan. Maar voor Adipi bestaat het werk vooral uit wachten: de economische crisis doet hem, en vooral zijn werk, geen goed. De drie keer per week die hij een jaar geleden nog heen en weer reed naar Atjoni, zijn verleden tijd. Eén keer per week zou mooi zijn; dan heeft hij nog geluk.
“Door de hogere brandstofprijzen moet ik mijn ritprijs ook verhogen, voor veel mensen wordt het dan te duur om te reizen. Dan kiezen ze ervoor om maar niet naar het binnenland te gaan.” Adipi vraagt nu, net als de andere chauffeurs, zeventig srd voor een rit van zo’n 240 kilometer. Dat is twintig srd meer dan een jaar geleden, toen een volle dieseltank ook nog de helft kostte in vergelijking met nu: driehonderd srd. Op die tank rijdt hij heen naar Atjoni en terug naar Paramaribo.
Vandaar het wachten, een minder volle bus betekent verlies. “Als ik met een halflege bus ga rijden, kan ik de kosten niet dekken.” Een eenvoudige rekensom laat zien dat Adipi minstens vijf mensen moet vervoeren. Dan houdt hij er een bescheiden bedrag van vijftig srd aan over. Maar vaak komt het niet eens zover. Het is meer regel dan uitzondering dat de zelfstandig ondernemer één of twee ritten per maand heeft. Dat levert een inkomen op waar hij nauwelijks van kan leven. Of hij dan niet iets anders moet doen? Nog niet, hij vindt het werk toch de moeite waard.
Adipi heeft ook werkervaring als metselaar, timmerman en automonteur, allen zelfstandig uitgevoerd. “Wie weet ga ik daar nog iets mee doen, later. Die werkervaring geeft mij een uitweg als ik echt vast zit. Ik hou van ondernemen, want dan bepaal ik zelf mijn werktijden, maar ’s ochtends rijden vind ik het prettigst. Voor zo een lange rit naar het binnenland vertrekken de meeste mensen ook ’s ochtends. Bij Atjoni houdt het voor de meesten niet op; vanaf daar reizen ze verder.” Het is niet zo dat niet alleen Adipi geen klandizie heeft: aan de lange Saramaccastraat staan chauffeurs vaker doelloos tegen hun busje aangeleund. Soms nietszeggend, soms druk met elkaar in gesprek. Maar als er niemand langskomt, valt er ook weinig te hosselen.
Overnachten
De rit naar Atjoni duurt nu zeker 3,5 uur. “Vroeger, toen de weg nog niet geasfalteerd was, duurde het soms twee keer zo lang. Wij waren blij met de asfaltering. We dachten allemaal dat wij meer ritten zouden krijgen. Ik dacht zelfs aan de aanschaf van een tweede bus, maar toen werd benzine duurder. Alle plannen vielen in het water.” Na een rit van bijna vier uur, moet Adipi rusten. Met collega-chauffeurs en de bootsmannen, die klanten vanaf Atjoni dieper het tropisch regenwoud in vervoeren, brengt Adipi de nacht door in een hangmat onder een groot afdak. Soms om de volgende dag weer van voren af aan te beginnen, soms wachtend op een groep mensen van wie hij weet dat ze terugkeren. Zo probeert Adipi, op dezelfde wijze als taxichauffeurs, een volle auto op de weg terug te garanderen – en een dikkere snee brood op de plank. “Als ik met te weinig geld thuis kom, dan komt mijn vrouw met een pan achter me aan”, grapt de bestuurder.
Ook binnen het ondernemerschap geldt het gezegde ‘de ene zijn dood is de andere zijn brood’. Door de hogere brandstofprijzen heeft een groot aantal chauffeurs het wachten opgegeven. “Zij hebben geen geld om de auto te onderhouden”, vertelt Adipi. “Nu zijn er nog ongeveer tien buschauffeurs.” Met z’n tienen proberen ze er een gezellige boel van te maken. “Ik wilde dit werk doen omdat ik het leuk vind met klanten te communiceren. Dat is hierbij belangrijk.” Met zijn collega’s doet hij dat ook volop. “Dat houdt het leuk. Wachten is ook kletsen.” Bovendien helpen de mannen elkaar: “Als mijn vriend twee klanten in de auto heeft en ik één, dan proberen we mijn klant naar zijn bus te sturen en een andere keer doet hij dat voor mij. Door samen te werken, kunnen wij overleven.”
God
Zoekt hij het niet bij zijn vrienden en collega’s, dan wel in zijn geloof. Op zondag, de enige dag in de week dat Adipi niet werkt, bezoekt hij de kerk. Elke dag, soms twee of drie keer, bidt de Christen en vraagt om betere tijden voor zijn mini-onderneming. “Je moet niet alleen bidden als je een probleem hebt. Ik weet dat het beter zal gaan als ik dagelijks bid. Het is vaak zwaar in dit land; er is niet veel geld.”
Zijn geloof biedt hem houvast, maar als er iemand niet het volledige bedrag of helemaal niets betaalt na een lange rit, zinkt de moed hem vaak in de schoenen. “Maar er is vaak niets aan te doen.” In alle bescheidenheid vraagt hij daarom de regering om aandacht. “Niet alleen voor ons, maar voor de hele gemeenschap.” Georganiseerd actie voeren kunnen ze niet, omdat de chauffeurs niet aangesloten zijn bij een bond die voor hun belangen opkomt. “Ik wil graag dat iedereen het beter heeft. Het is vaak zwaar in dit land; ik heb ook mijn familie om voor te zorgen. Zonder ritten gaat dat echter steeds moeilijker.”