Onderweg naar de hemel
Tekst Cobi Pengel
In de zonnige vroegte klonk boven de palmen het veelstemmige geroep van een kleurige vlucht wilde papegaaien. Er zijn mensen die het drukke gedoe van wilde papegaaien onwelluidend vinden. Er zijn er zelfs die er nauwelijks acht op slaan. Weer anderen zijn gecharmeerd van zo’n groene, zich op fladderende vleugels voortbewegende wolk. Weinigen echter gaan verder dan dat en zien in de wilde groene papegaaien een symbool van eindeloze vrijheid. Enkelen van deze mensen die in deze zonnige vroegte genietend omhoogkeken, meenden in het midden van al dat slordig bewegende groen een kleine witte vlek te zien. De witte vlek had vleugels, net als de papegaaien. De witte vlek bewoog zijn of haar vleugels echter niet met de vlugge fladderbewegingen van de papegaaien, maar harmonisch en ritmisch op en neer, op en neer, op en neer… ‘Kon het een kleine witte papegaai zijn?’ vroegen de mensen die genietend omhoogkeken en in de wilde papegaaien een symbool van eindeloze vrijheid zagen, zich af.
toen een van hen een verrekijker, die hij altijd bij de hand had, op de groep richtte, liet hij die al gauw, helemaal in de war, uit zijn handen vallen en stamelde tegen de anderen: “Het is geen papegaai…. Het is een hondje… Een klein wit hondje, een hondje met vleugels.” De anderen die bij hem waren, wilden zich meteen overtuigen en er ontstond bijna een gevecht om de verrekijker. Een enkeling slaagde er nog in het fenomeen waar te nemen, maar toen was de vlucht groene papegaaien met in hun midden een wit hondje al voorbij.
Wat ze niet zagen, was dat het vliegende witte hondje zich even later losmaakte uit de groep en met trage vleugelslag maar doelbewust neerdaalde. Ze zouden het trouwens nooit gezien kunnen hebben, omdat het hondje voor mens en dier onzichtbaar werd op het moment dat het besloot de bescherming van de vlucht papegaaien te verlaten en neer te dalen op de aarde. Wat zou in dit geval de reden geweest kunnen zijn dat het hondje de papegaaien verliet en op de aarde neerdaalde? Haar (het was een ‘zij’) scherpziende oogjes hadden iets gezien: een auto die stopte op een drukke verkeersweg. En uit die auto werd zomaar een heel klein, pikzwart hondje gegooid dat in de berm naast de weg terechtkwam. Het witte gevleugelde hondje vlijde zich in het gras naast het pikzwarte hondje en fluisterde: ‘Niet bang zijn kleine-zwarte-hond-zondernaam-en-zonder-thuis, het komt allemaal goed. Al houden die mensen die je als een wegwerphondje gedumpt hebben niet van je, ik zal altijd van je houden. By the way… hondje-zonder-naam-en-zonder-thuis… mijn naam is Whitney’. En heel even streelde Whitney met een van haar vleugeltjes waarop mini-veertjes groeiden, zachtjes over het kopje van het zwarte hondje. Dat voelde zich meteen op haar (het was ook een ‘zij’) gemak. Al kon ze Whitney niet zien, had ze toch wel ongeveer begrepen wat die gefluisterd had. Ze meende zelfs de lichte streling over haar kopje gevoeld te hebben, een gewaarwording die de eerste van zijn soort in haar korte leventje was.
Het duurde niet lang voor er een oude vrouw aan kwam lopen. Met een schelle stem riep ze uit: “Aaahhh… wat zie ik daar? Mi abi so wan blaka dagu fanowdu fu yagi den fufuruman! Ik ga het meenemen en kweken!” En zo gebeurde het. Omdat het de oude vrouw aan ook maar de geringste vorm van fantasie ontbrak, noemde ze het hondje ‘Black’. Whitney maakte er al gauw ‘Blackney’ van, omdat ze ‘Whitney en Blackney’ zo leuk vond klinken en ze zich nu eenmaal als de beschermster van haar zwarte vriendinnetje had opgeworpen. De naamswijziging ging trouwens aan Black zelf en aan de oude vrouw voorbij.
Het ‘kweken’ betekende in de praktijk dat Black redelijk goed en voldoende te eten kreeg, zodat ze al gauw een mooie, middelgrote hond was. Het woord ‘dierenliefde’ kwam echter in het woordenboek van de oude vrouw niet voor. Haar ‘liefde’ bewaarde ze voor enkele goede vriendinnen met wie ze regelmatig op luide toon telefoongesprekken voerde en vooral voor haar twee beste vrienden ‘God’ en ‘Jezus’ geheten, die elke avond de hoofdrol speelden in haar ellenlange monologen.
Black bleef een eenzame hond. Achter de omheining van het erf van buurman resideerde toro, een heerszuchtige pitbullreu, die Black op minachtende wijze briesend en snuivend bejegende, aldus zijn naam eer aandoend. Geen vriend dus. Blacks vriendinnetje Whitney bleef echter proberen om haar leven enigszins draaglijk te maken met af en toe een terloopse liefkozing met een van haar vleugels. Wat ze echter niet kon verhinderen, was dat Black af en toe uit pure verveling de straat opzocht. Het erf van de oude vrouw vertoonde aan de voorkant enkele gaten die Black al gauw had opgemerkt en waardoor ze nogal eens boorde. Dit tot grote ergernis van de oude vrouw die, als ze er lucht van kreeg, de arme Black zweepte met een lat die ze daarvoor speciaal altijd binnen handbereik had. “Yu blaka beest, yu blaka didibri,” schreeuwde ze dan, “yu mus’ luku den fufuruman, yu no mus’ go na strati!” Whitney maakte zich grote zorgen op zulke momenten. Buurhond toro toonde zijn leedvermaak met vals gegrom en opgetrokken lippen die een grijnzende bek met grote gele tanden lieten zien.
Dat werd anders toen Black de leeftijd des onderscheids bereikte. Grommen en grijnzen was er toen niet meer bij, integendeel: toro’s vijandige houding verdween als bij toverslag. Onderdanig jankend liep hij onafgebroken langs de omheining die hem van Black scheidde heen en weer. En toen Black ook nog, uitdagend met haar billen draaiend, staart in de lucht, langs de omheining ging paraderen, hield hij het niet meer uit. Aan zo’n duidelijke invitatie kon hij geen weerstand bieden; hij nam een aanloop en sprong op Blacks erf. Om het lange verhaal kort te maken: de liefde werd vele malen bedreven en het resultaat was na een aantal weken te zien aan Blacks gezwollen buik en tepels. toro keurde Black na het kortstondige avontuur opnieuw geen blik meer waardig. De oude vrouw was in haar schik. Ze zou de jonge hondjes (half Black, half pitbull) gaan verkopen. ‘Vader en moeder aanwezig’ zou ze in de ‘te koop’-advertentie in de krant laten zetten. Een mooie prijs zou ze ervoor krijgen, daarvan was ze overtuigd.
aarvan was ze overtuigd. Maar ach, ook met haar bigi bere kon Black de verleiding niet weerstaan af en toe de straat op te zoeken. Ze hield nu eenmaal van zwieren, vooral als ze zich eenzaam voelde. Whitney echter, die naast haar vele andere gaven ook die van het voorspellen bezat, zag Blacks gedrag met lede ogen aan en rook reeds vaag de onheilspellende stank van fyo fyo…
Met haar gezwollen lijf bleef Black op een dag vastzitten in een van de gaten en kon niet meer heen of weer, niet meer voor- of achteruit. Whitney rook het nu heel duidelijk: fyo fyo! De oude vrouw kreeg haar kans, greep de lat, sloeg de arme Black waar ze haar raken kon en herinnerde haar er voor de zoveelste maal aan dat ze niet op straat mocht gaan, omdat ze erop moest letten dat er geen dieven op het erf kwamen. Scheldend en schreeuwend trok ze Black aan een van haar poten hardhandig door het gat, terug op het erf. Op Blacks gekerm en gejank werd geen acht geslagen. Whitney was in alle staten! Steeds scherper rook ze de walgelijke fyo fyostank. “Mi go tai yu na a keti ondro bon, yu ogri beest!” gilde de oude vrouw. En met die woorden sleurde ze Black naar een boom op het erf waaraan ze haar vastbond.
Whitney huilde, streelde zachtjes het mishandelde, bewusteloze lijf van haar vriendinnetje en probeerde tegelijkertijd de aanvallende zwerm stinkende fyo fyo te verjagen. toro had het allemaal zien gebeuren en grijnsde instemmend zijn gele tanden bloot. De prettige momenten die hij met zijn buurhond beleefd had, was hij allang weer vergeten.
troostend fluisterde Whitney: “Het komt goed Blackney, ik beloof het je. Vertrouw mij maar. Het gaat allemaal voorbij, alles gaat immers voorbij, altijd, je bent onderweg, je was vanaf het begin onderweg, we zijn altijd onderweg, wanneer dan ook en waar we ook zijn… En je bent niet alleen, we zijn samen… Die stinkende fyo fyo heb ik al bijna allemaal verjaagd en straks komen de glazenmakers die ons gaan begeleiden. Al hielden de mensen die je gedumpt hebben niet van je, al hield de oude vrouw niet van je, al hield toro alleen maar van je toen je lekker rook, ik zal altijd van je houden.”
Het leek alsof Blacks bewustzijn dat ze door de mishandeling verloren had, even op een kiertje was gezet waardoor Whitney’s bemoedigende woorden tot haar waren doorgedrongen, want even later maakte zich uit het zwarte lijf een wit hondje los dat het evenbeeld was van Whitney. Het mooie lijf waarin ze maar zo kort had mogen wonen, liet Black achter voor de oude vrouw. Ze zou het niet meer nodig hebben. toro, die niets zag, maar wel voelde dat er iets onherroepelijks gebeurde, liet, de brede kop geheven, een naargeestig wolvengehuil horen.
tweelingzusjes waren Whitney en Blackney geworden. talloze glazenmakers, die hen te hulp waren gekomen nadat Whitney alle fyo fyo verjaagd had, dansten een magische dans. Ook Whitney’s evenbeeld had blinkend witte vleugels met mini-veertjes die zomaar uit haar schouders gegroeid waren. te midden van de wolk dansende glazenmakers steeg het tweetal op.
Was het toeval dat er op dat moment een vlucht groene papegaaien overvloog? Was het toeval dat die symbolen van eindeloze vrijheid even vaart minderden en hun gelederen openden om de vliegende hondjes, nog steeds omringd door de glazenmakers, in hun midden op te nemen? Midden in de groene wolk stegen de twee Whitneys hoger en hoger en nog hoger, tot ze de bescherming van de groene papegaaien en de dansende glazenmakers niet meer nodig hadden en op eigen kracht rechtstreeks naar de hemel vlogen.