Onderwijsvernieuwingen
Het leed dat Minov heet
De schooldeuren staan weer wagenwijd open. Een positieve minister Shirly Sitaldin van Onderwijs en Volksontwikkeling (Minov) is helemaal klaar voor het schooljaar vol vernieuwingen. De vraag luidt of leerlingen en leerkrachten dat eveneens zijn. “Het ministerie pompt vernieuwingen door en vervolgens gooit het me voor de leeuwen!”
Cecilia Kaersenhout, schoolhoofd van openbare school Gijsbertus in Paramaribo Noord, ziet door de bomen het bos niet meer. “Ik kan het allemaal niet meer volgen. We hebben ‘Progress’ gehad, ‘Train de trainer’, managementtrainingen, het elfjarig basisonderwijs dat nu weer achtjarig is geworden. Als ik het Minov opbel om te vragen wat mij nu precies te wachten staat, krijg ik als antwoord: ‘Volg de media’.” Veel schoolleiders ervaren hetzelfde. De meesten hebben wel begrepen dat het dit jaar veel anders zal zijn, maar wat precies, was voor velen zo vlak voordat de vakantie begon, nog een raadsel. Dat het onderwijs aan een grootscheepse oppoetsbeurt toe is, staat voor velen buiten kijf. De examencijfers zijn jaarlijks om te huilen, net als de taal- en rekenvaardigheden van leerlingen. Veel schoolboeken dateren uit de jaren zeventig, evenals de wijze waarop sommige leerkrachten voor de klas staan; met weinig tot geen interactie met de leerlingen. Ook de staat waarin diverse scholen verkeren, laat te wensen over. Lekkende daken, kapot meubilair en een slechte behuizing komen nog te vaak voor. In de goedbedoelde strijd om hier structureel verandering in te brengen, laat met name het Minov geregeld een steekje vallen. Er zijn plannen te over, maar aan de implementatie schort het nog.
Miljoenenlening
Neem bijvoorbeeld het in 2004 opgerichte project ‘Basic Education Improvement Project’ oftewel ‘BEIP’. Met een lening van veertien miljoen USdollar van de Inter-Amerikaanse Ontwikkelingsbank (IDB) en één miljoen USdollar uit de staatskas moest het elfjarig basisonderwijs ingevoerd worden. Kort gezegd hield dit plan in dat de kleuterklassen, het basisonderwijs en het voortgezet onderwijs op juniorenniveau (VOJ) samengeperst zouden worden tot één nieuw onderwijssysteem van elf jaar. Zo zou het basisonderwijs naadloos aansluiten op het middelbaar onderwijs van het voortgezet onderwijs op seniorenniveau (VOS) waardoor leerlingen minder snel een beroepskeuze hoeven te maken en er minder momenten zijn waarop zij in grote getale uitvallen. Nog voordat dit alles van de grond was gekomen, bleek het geld op. De kleuterklassen zijn nog net hervormd, maar vernieuwingen bij de hogere klassen zijn nog altijd niet doorgevoerd. Toch wil BEIP-projectmanager André Kramp niet van een mislukking spreken. “Het project is gestagneerd. Het is niet dat het geld niet goed besteed was, maar de onderneming was veel groter dan men ooit had gedacht. Zo kost het binnenland ontzettend veel geld. Het gaat niet alleen om de hervorming in de klassen, het gaat ook om het trainen van schoolleiders, het drukken van boeken, infrastructuur en administratie.” Kramp wijst vooral naar het Minov zelf als hem gevraagd wordt waarom BEIP 1 niet helemaal is afgerond zoals gepland. “Het had beter uitgevoerd kunnen zijn als het Minov meer ownership had getoond. Wij waren coördinerend en als je coördineert moeten er mensen zijn die uitvoeren. Minov voerde niet uit.” Kramp wijt dit aan gebrek aan uitvoeringscapaciteit bij het onderwijsministerie. “Als we een rapport aan het Minov geven, weten ze daar niet hoe ze het moeten aanpakken. Bovendien zijn er daar niet genoeg mensen die het kunnen uitvoeren.” Inmiddels is BEIP 2 in het leven geroepen. Door een nieuw project te lanceren, komt het ministerie ook weer in aanmerking voor een nieuwe lening bij de IDB. Dit keer voor bijna 14,5 miljoen USdollar. Minov pompte zelf nog eens 750.000 USdollar in het plan. Hoewel het elfjarig basisonderwijs nog steeds de ambitie is, zijn de korte-termijndoelen wat verlegd. Voorlopig richt BEIP zich op de eerste acht jaar van het basisonderwijs. Kramp: “In het eerste traject zijn we gekomen tot en met klas drie. Dat wordt in oktober geïmplementeerd.” Terwijl per oktober de vernieuwingen in de eerste klassen worden doorgevoerd, beginnen dan ook pas de trainingen.
Mond tot mond
Een belronde vlak voor de grote vakantie naar willekeurige basisscholen in de stad wijst uit dat veruit de meeste schoolhoofden dan nog steeds niet precies weten wat van hen of van hun teams verwacht wordt zodra het nieuwe schooljaar aanbreekt. “Trainingen voor leerkrachten van de eerste klas? Daar heb ik nog niks over gehoord!”, reageert Cecilia Kaersenhout, schoolhoofd van Gijsbertus. Daarmee heeft ze ook dit van een journalist moeten vernemen. Hoewel ze enthousiast is over vernieuwingen, is ze minder blij met de vaart waarmee deze door het Minov op haar worden afgevuurd. “Vernieuwing is altijd goed. Het voorkomt dat leraren vast komen te zitten in routine. Wat ik wel nadelig vind, is dat die vernieuwingen direct bij alle vakken tegelijk worden ingevoerd. Het ministerie pompt vernieuwingen door en vervolgens gooit het me voor de leeuwen.” De directrice heeft net als veel collega-basisschoolleiders gehoord van de naderende hervormingen, maar nooit iets zwart op wit gehad van het ministerie. “De meeste informatie heb ik van mond tot mond.” Dialoog en transparantie blijken door hun afwezigheid grote hindernissen te zijn waar beleidsmakers steevast over lijken te struikelen. Onderwijskundige Henry Ori: “Consultatie moet zorgvuldig gebeuren. Make a plan and stick to it. But we don’t stick to the plan. Er komen kleinere klassen en een paar dagen later toch weer niet. Dat geeft geen een sterk beeld.” Ori doelt op de uitlatingen van Eddy Jozefzoon, de voorzitter van presidentiële commissie Task Force Voorbereiding Onderwijsinnovatie, een belangrijke speler bij de onderwijshervormingen. Jozefzoon vertelde dat per oktober 2012 de klassendeler verlaagd zou worden naar vijfentwintig leerlingen per klas. Nog geen twee weken later liet onderwijsminister Shirley Sitaldin tijdens een persconferentie weten dat de klassendeler niet aan de orde is. Er moesten eerst maar genoeg lokalen gebouwd worden. Ori: “We overhaasten bepaalde dingen in onze drang om populistisch te zijn. Er liggen goede voorstellen op tafel, maar vernieuwing moet je niet overhaasten, anders gaat er wantrouwen ontstaan.”
Mammoettank
De Task Force is in augustus 2011 door president Bouterse in het leven geroepen om het ministerie een handje te helpen. Op korte termijn moet het met een oplossing komen voor het probleem van voor de school bivakkerende ouders en de tegenvallende examen- en overgangscijfers. Op langere termijn moet de commissie een blauwdruk leveren van een nieuw onderwijsstelsel. “Onderwijsverandering is te vergelijken met een mammoettank, het kost ontzettend veel moeite om die bij te sturen. Terwijl je aan het vernieuwen bent, moet het oude blijven doorgaan”, zegt Jozefzoon. “Dingen moeten heel snel gebeuren. We hebben het rapport uitgebracht in maart, maar voor 1 oktober moeten dingen in place zijn. Anders kan de school niet draaien zoals wij zouden willen.” De Task Force kwam in mei van dit jaar in opspraak toen de leden voor dertigduizend USdollar naar Nederland gingen om met uitgevers van schoolboeken te onderhandelen. “We hebben inderdaad pech gehad, we moesten met de KLM. De businessclass van die maatschappij is duurder dan die van de SLM. Maar de opbrengst van die dienstreis is vele malen groter dan de kosten van de reis zelf. De korting die we op schoolboeken van Noordhoff hebben gehad, is bijna een miljoen euro. Waar praten wij over?” De lesstof in de boeken gaat echter uit van Nederlandse situaties. Latere drukken zullen redactioneel enigszins worden ‘gesurinamiseerd’, maar deze ‘nieuwe’ lesboeken zouden volgens critici voor Nederlandse begrippen verouderd zijn. Vandaar die korting, zo luidt een tegenargument. Critici vragen zich openlijk af waarom de Task Force geen beroep heeft gedaan op Surinaamse onderwijskundigen, om zo zelf nieuwe schoolboeken te ontwikkelen. Volgens Jozefzoon zou dat te veel tijd in beslag nemen en zou de lesstof uit Nederland ook goedkoper zijn.
Probleemgebied
Vooral regio’s in het binnenland zouden aandacht moeten krijgen bij het verbeteren van het onderwijs. Daar blijkt de kloof tussen de voertaal thuis en de instructietaal op school groot. Zo groot dat vooral in Sipaliwini leraren gemakshalve Saramaccaans spreken als ze voor de klas staan. Dit komt de Nederlandse taalvaardigheid van de leerlingen niet ten goede. De roep om gekwalificeerde leerkrachten in het binnenland wordt steeds luider. Tegelijkertijd lijken veel gekwalificeerde leerkrachten er maar weinig voor te voelen om hun huis met electriciteit en alle luxe die daarmee gepaard gaat te verruilen voor een simpeler leven in het binnenland. Dat het de particuliere sector wel lukt om gediplomeerd personeel ver buiten de stad te laten werken, heeft alles te maken met de financiële prikkels die hun werknemers krijgen.
Defensief
Midden in de heisa van alle hervormingen vindt onderwijsminister Shirley Sitaldin een gaatje van dertig minuten in haar agenda om Parbode te woord te staan. Zo veranderlijk als het weer, blijkt ook haar gemoedstoestand. Wanneer de vraagstelling bevalt, is ze goedlachs en enthousiast. Als sommige vragen te confronterend zijn, gaan de armen star over elkaar en reageert ze defensief: “Ik weet niet waar jullie het over hebben”. Of: “Daar ga ik niks over zeggen”. Het zijn bewoordingen die in verschillende varianten voorbijkomen. Vervolgens typeert ze het vraaggesprek na afloop als ‘rommelig’. Een opmerkelijke uitspraak, aangezien zij op verreweg de meeste vragen geen antwoord heeft of wil geven. Ook lijkt het begrip ministeriële verantwoordelijkheid haar vreemd. Op de uitlating van BEIP-projectmanager André Kramp, dat er meer uit het project gehaald had kunnen worden als de ambtenaren van het onderwijsministerie meer ownership hadden getoond, reageert Sitaldin ontwijkend: “Toen was ik nog geen minister.” Ten tijde van het vraaggesprek leek de lucht tussen de minister en haar staf geklaard. In de media dook eerder een brief op waarin werd geklaagd over Sitaldins werkwijze. Die zou haar deur dichthouden voor ambtenaren die altijd gewend waren bij de minister binnen te vallen indien zij dat nodig vonden. “Mijn deur staat open. Ik vraag alleen of ze van tevoren willen aangeven waar het over gaat, zodat ik mij erop kan voorbereiden.” Sitaldin denkt dat de medewerkers gewoon hebben moeten wennen aan een nieuwe minister. Task Force-voorzitter Jozefzoon denkt echter dat het te maken heeft met de wijze waarop zij korte metten maakt met exorbitante salarissen. Dat zou niet in goede aarde zijn gevallen bij de betreffende ambtenaren die zodoende op hun achterste benen zijn gaan staan. Hierover wil Sitaldin geen uitspraak doen. “Ik heb de brief gezien, maar kon de handtekeningen niet ontcijferen. Alle stafleden van alle afdelingen heb ik hier op kantoor gehad om over de situatie te praten, maar niemand zei die brief te hebben ondertekend.” Ondanks alles ziet Sitaldin in het donkere schimmenspel van de onderwijsvernieuwingen wel het licht gloren. “Ik heb een positieve kijk op het begin van het nieuwe schooljaar. Ik heb er vertrouwen in dat alle leerlingen en leerkrachten een goede start maken, zodat het schooljaar vlot zal verlopen.” Met deze woorden verschijnt ineens ook weer die stralende glimlach.