‘Ons Suriname’ honderd jaar – Parbode Sneak Peek
Het gaat niet goed met Ons Suriname in Amsterdam. Op 18 januari 2019 bestaat de vereniging honderd jaar, maar het ledenbestand is verschrompeld, de contributie wordt niet meer betaald en het aantal activiteiten is op een hand te tellen. Pogingen van enkele bezorgde leden om Ons Suriname nieuw leven in te blazen, stuiten op de geharnaste zwijgzaamheid van het bestuur dat op dit moment slechts drie leden telt.
De ooit zo actieve organisatie, het verzamelpunt van Surinaamse Amsterdammers, de broedplaats van Surinaams intellect, het lanceerpunt van Surinaamse kunst en cultuur in Nederland en de initiatiefnemer van talloze acties en debatten, lijkt een roemloos einde tegemoet te gaan. “Alles zit tegen aan de vooravond van honderd jaar”, zegt oud-beheerder Jan Ramkisoen. “Er zou een commissie komen, een boek, een manifestatie, een nieuwe uitstraling van het gebouw.” Hij ziet het niet gebeuren. Voorzitter Delano Veira (bestuurslid sinds 1992) houdt zich op de vlakte. “Waarschijnlijk houden we het in januari op een receptie”, zegt hij. “Er komt een expositie en later in het jaar misschien een boekje met herinneringen.”
Het Hugo Olijfveld-huis
Ook rond 25 november 2018 gebeurde er niets opzienbarends in het Hugo Olijfveld-huis aan de Zeeburgerdijk in Amsterdam. Terwijl je mag verwachten dat juist een vereniging als Ons Suriname de Onafhankelijkheid van Suriname op een of andere manier zou willen herbeleven. Oké, geen uitbundige viering misschien, maar een beetje aandacht voor het geesteskind van de Generatie ‘50 was wel op z’n plaats geweest. Want toen, ongeveer zeventig jaar geleden – weliswaar in een ander gebouw – broeide en bruiste het in de oudste Surinaamse organisatie van Nederland. Mannen als Otto Huiswoud, Eugène Gessel, Hein Eersel, Eddy Bruma en Frits Moll maakten schoon schip met de in hun ogen gezapige en burgerlijke gezelligheidsvereniging en creëerden een politiek bolwerk. Het Statuut van het Koninkrijk der Nederlanden stond in de steigers en voor de kritische Surinamer was het alle hens aan dek.
Nu is het op de meeste dagen stil in het Hugo Olijfveld-huis, dat sinds 1974 de thuisbasis is van Ons Suriname en in 1994 werd overgenomen van de Gemeente Amsterdam voor het symbolische bedrag van fl 1,-. Op de bovenste etage zwaait Mitchell Esajas de scepter. Hij beheert The Black Archives, een verzameling artikelen, boeken, tijdschriften en attributen over Suriname, de Cariben, het koloniaal verleden, slavernij, zwart bewustzijn en over het verzet tegen kolonialisme dat onder andere vanuit Ons Suriname werd gevoerd. The Black Archives is opgebouwd uit het archief van sociale wetenschappers Waldo Heilbron en Glenn Willemse, van oud-voorzitter Otto Huiswoud en uit de bestaande bibliotheek van Ons Suriname. Via de buitentrap aan de achterkant betreed je de stoffige zolderetage, volgestouwd met niet-gerubriceerde boeken, mappen en tijdschriften in metalen stellingkasten. Zelfs Mitchell ontdekt hier tussen de boeken steeds wat nieuws, zoals deze keer een getypte brief van Otto Huiswoud, geplakt aan een van de binnenpagina’s van een biografie. Afgelopen jaar wijdde hij een uitgebreide expositie aan Otto en diens vrouw Hermina ‘Hermie’ Huiswoud. Mitchell is actief in de anti-racisme beweging en woordvoerder in het ‘Kick Out Zwarte Piet’- debat. Over Otto Huiswoud raakt hij niet uitgepraat.
Otto en Hermina Huiswoud
Otto Huiswoud werd in 1954 voorzitter van Ons Suriname. Hij had toen in de VS al een compleet activistisch leven achter de rug. Rond 1900 verliet hij de toenmalige kolonie Suriname en vestigde zich in New York, waar hij een belangrijke rol speelde in de socialistische beweging. Hij schreef artikelen, bezocht internationale conferenties en was pionier bij het verbinden van klassenstrijd, internationale solidariteit en anti-racisme. In New York trouwde hij met Hermina. Toen hij in 1941 met haar terugkeerde naar Suriname, werd hij door gouverneur Kielstra als ‘staatsgevaarlijk’ vastgezet. Ver weg in Nederland ging men gebukt onder de Duitse bezetting, maar het Nederlands bestuur in Paramaribo was sinds Anton de Kom banger voor socialisten dan voor NSB’ers. Bij vrijlating in 1942 moest hij beloven zich te onthouden van politieke activiteiten. Het echtpaar Huiswoud vertrok in 1947 naar Nederland en sloot zich aan bij de Vereniging Ons Suriname.
De Generatie ’50: Gessel, Eersel, Bruma, Sedney en Moll
Otto ontmoette er nieuwe kameraden, die misschien wat minder dogmatisch in de socialistische leer waren dan hij, maar wel vurig nationalistisch: Eugène Gessel, Hein Eersel, Eddie Bruma, Jules Sedney, Frits Moll. Ons Suriname ontwikkelde zich tot Surinaamse denktank, het verzamelpunt van de Surinaamse intellectuele voorhoede in Nederland en bemoeide zich kritisch met de totstandkoming van het Statuut. Dat Statuut regelde de verhoudingen tussen de verschillende gebiedsdelen van het Koninkrijk der Nederlanden. In een gezamenlijke verklaring van Ons Suriname, de Surinaamse Studenten Vereniging Amsterdam, de Surinaams Culturele Vereniging Wie Eegi Sanie en het Nationaal Comité Suriname werd Het Statuut van het Koninkrijk der Nederlanden als neokoloniaal project verworpen. Men eiste een dominion status, volgens Brits model. Het was 20 mei 1954. De positie van Ons Suriname als politieke dwarsligger was daarmee gemarkeerd, met grote gevolgen, zowel intern als extern. Een deel van Ons Suriname splitste zich af als Het Surinaams Verbond. De activistische club ging verder onder de naam Ons Suriname en kreeg daarmee het odium van een socialistische pain in the ass van de Nederlandse politiek. ‘Het maandblad van Ons Suriname, De Koerier, had een uitgesproken linkse redactie: Otto Huiswoud, Ruud Beeldsnijder en Frits Moll’, schrijft Moll in het gedenkboek 70 jaar Ons Suriname. Die situatie bleef niet onbestraft. De Koude Oorlog woedde op z’n hevigst en de angst voor het communisme was groot. Het stigma en de repercussies werkten door tot in Suriname toe. Zowel Gessel, Bruma als Sedney hebben daarvan last gehad.
Zo vertelt Eugène Gessel in het genoemd jubileumboek dat hij tijdens de besprekingen rond Het Statuut uit de buurt van Jopie Pengel werd gehouden, omdat Gessel communist zou zijn, wat toen ongeveer gelijk stond met de personificatie van Het Kwaad. Later in 1962 vond Pengel ook bij Eddie Bruma een gemakkelijk argument om diens PNR weg te zetten als een communistische partij. En Jules Sedney, die in 1956 een centrale positie had bij de oprichting van Centrale Bank van Suriname, kreeg ‘uit veiligheidsoverwegingen’ niet eens toegang tot de onderhandelingen rond het Brokopondo-project. Socioloog Frits Moll ten slotte kwam Suriname al helemaal niet meer in: gewogen en ‘te links’ bevonden. Zo waren er meer voorbeelden die het gelijk van hun verzet tegen Het Statuut onderstreepten; ook na 1954 zwaaide Den Haag nog steeds de scepter in het ‘zelfstandige land binnen het Koninkrijk’.
Wie Eegie Sanie en Nola Hatterman
‘Een groot deel van de Surinaamse studenten vond een thuisbasis in de vereniging Wie Eegie Sanie’, schrijft de onlangs overleden Edwin Marshall in zijn promotieonderzoek Ontstaan en Ontwikkeling van het Surinaamse Nationalisme. Stuwende kracht was Eddy Bruma. Veel bijeenkomsten van Wie Eegie Sanie werden gehouden ten huize van de kunstenares Nola Hatterman aan de Falckstraat in Amsterdam. “Wie Eegie Sanie was dan ook
eerder een culturele dan een puur politieke organisatie”, zegt Hein Eersel. “De discussies in Nederland gingen vooral over de culturele emancipatie van Suriname. Onze filosofie begon bij het eigen cultureel bewustzijn.”
Het werk van de Amsterdamse schilderes Nola Hatterman was voor Eersel in dat opzicht een belangrijke eyeopener. Ze schilderde Afrikaanse portretten, waarvoor Surinamers vaak model stonden. “In Suriname kenden we dit niet”, zegt Eersel. De affiniteit was wederzijds. Nola Hatterman voelde zich thuis bij Wie Eegie Sanie en sloot zich aan bij Ons Suriname. ‘Wie Eegie Sanie was voor mij een stukje Suriname waar we cultureel vooruit wilden komen’, zei ze later over die periode. Daar bleef het niet bij. In het voorjaar van 1953 vertrok ze naar Suriname. ‘Ik moest naar Suriname. Ik kon in mijn gevoel niet verder als ik niet naar Suriname ging’. Een beurs van Sticusa (Stichting voor Culturele Samenwerking met Suriname en de Nederlandse Antillen), die haar aanvankelijk was toegezegd werd schielijk ingetrokken, vanwege haar ‘communistische sympathieën’. Het heeft haar niet tegengehouden en haar nalatenschap is er niet minder om. In Suriname legde ze de basis voor de academie voor beeldende kunsten.
Lees het hele artikel in het decembernummer van Parbode