Op het water voelde ik me vrij
Eduard Jean Julius Groenbast woont al 23 jaar met plezier in één van de zelfstandige woningen van Huize Albertine. Hij legt net de laatste hand aan de vloer, waar hij ijverig met een bezem wat korreltjes zand wegveegt. Groenbast is een ware verschijning: een lange man
die zich voor zijn leeftijd opmerkelijk gemakkelijk voortbeweegt. Zijn huisje is dan ook keurig schoon, het bed is opgemaakt en hij draagt, weliswaar wat moeizaam, zelf twee stoelen naar buiten om plaats te nemen in zijn achtertuintje. Hij balt zijn vuisten en zet ze in een heldhaftige pose naast zijn borst. “Vroeger was ik ook flink gespierd”, grijnst hij. “Ik heb jarenlang op de plantage gewoond en altijd gezond en vers gegeten. Daardoor ben ik zo’n flinke man geworden.”
Groenbast is geboren in Wanica, waar hij als vierde kind uit een gezin van tien zijn eerste jaren opgroeide. Zijn vader kwam oorspronkelijk van Cottica en zijn moeder van plantage Berlijn in Para. Na een paar jaar verhuisde het gezin naar Creola bij het Saramaccakanaal, waar
zijn vader als wachter werkte op plantage Hamburg. “Verder leefden we van de inkomsten uit onze landbouw. De prijzen in die tijd zijn gewoonweg niet vergelijkbaar met nu. Voor een grote tros bananen kregen we één gulden. Daarvan konden we echt de hele dag eten.”
Naar school gaan was een hele operatie voor Groenbast. “De dichtstbijzijnde school was op ruim twee uur varen. Ik moest om drie uur in de nacht opstaan om eten te koken, vervolgens aankleden en naar de boot. Tegenwoordig is dat een stuk makkelijker. Ik zie kinderen in de schoolbus stappen met hun mooie pata’s aan. In onze tijd was het gewoon op blote poten het klaslokaal in.”
Het gezin verhuisde naar het toenmalige Pad van Wanica toen Groeibast ongeveer twintig jaar oud was. Zijn ouders konden het zware werk van de plantage niet meer aan, en zochten werk dichter bij de stad. Groenbast kwam terecht bij het zaagmolenbedrijf van de familie Simons, waar hij als sjouwer werkte. “Daar sjouwde ik de hele dag door met hout en verdiende één gulden per dag. Na drie jaar stapte ik over naar het zaagmolenbedrijf van de familie Gomperts, want ik kwam erachter dat zij het dubbele betaalden”, grinnikt hij.
Daarna stuitte Groenbast op een vacature bij de Scheepvaart Maatschappij Suriname (SMS). “De chef binnendienst, meneer Biervliet. vroeg me om een referentie van mijn huidige werkgever. Die heeft toen een fantastische aanbevelingsbrief voor me geschreven. Ik mocht die dag erna al beginnen.” Bij de SMS begon Groenbast ook als sjouwer. Daarna werd hij matroos. “Ik pakte alles aan voor ze. Schraapte schelpdieren van de steigers, kapte oerwoud open. Ik had verder geen diploma, dus met mijn gedrag en eerbied naar mijn baas, wilde ik laten zien dat ik een serieuze werker was.”
Dat wierp zijn vruchten af. Groenbast mocht deelnemen aan de tweejarige opleiding aan de Scheepvaartschool, waarmee hij uiteindelijk schipper kon worden. “Het werk op het water was fantastisch; de frisse wind door mijn haren, de verse lucht in de neus, de springende vissen in het water en het genot van de natuur om me heen. Wanneer ik op het schip voer, voelde de wereld aan als een andere planeet; mijn eigen planeet”, zegt hij dromerig.
Groenbast werkte tot 1980 bij SMS. In totaal 35 jaar, waarvoor hij twee onderscheidingen kreeg. Hij wordt ineens wat emotioneel. “De SMS was echt een gloriebedrijf waar iedereen wilde werken. Als ik er nu naar kijk, is daar weinig van over. Na de onafhankelijkheid is het bergafwaarts gegaan voor mijn gevoel. Surinamers hadden geen flauw benul van hoe ze verder moesten. De Hollanders hadden ons niet zo snel in de steek moeten laten, maar ons moeten leren hoe je een dergelijk bedrijf runt.”