Overleven na de mokerslag
Weduwe pikt draad weer op na dood dominee Rudy Polanen
Toen dominee Rudy Polanen in januari 2008 volkomen onverwacht overleed, kwam dat nieuws in Nederland en in Suriname aan als een verpletterende jobstijding; niet alleen bij zijn gemeenteleden; Polanen had met zijn charismatische invloed op beide samenlevingen een onuitwisbaar stempel gedrukt. Maar bij het gezin Polanen kwam zijn dood als een nog fellere mokerslag. Bij zijn vrouw Jetty streden peilloos verdriet en verzengende woede om de eerste plaats. En nog steeds moet ze die heftige gevoelens in bedwang houden, simpel, om zelf te kunnen overleven.
We zitten op dat prachtig ruime balkon, met die glanzende vloer van Surinaams bruinhout en dat lieflijk uitzicht over de boomgaard in het vredige district Saramacca. Het is het terras boven Rudy’s studeerkamer; eindeloos hebben ze samen zitten tekenen en berekenen hoe het allemaal moest worden, deze laatste fase in de bouw van hun toekomstige woning in Groningen. We zitten, kortom, op het terras dat Rudy zelf nooit meer heeft mogen zien, boven die studeerkamer waarin hij nooit de geschiedenis van de Evangelische Broeder Gemeente Suriname (EBGS) te boek zal stellen.
Jetty, in kleermakerszit weggedoken op de terrasstoel: “Die woede? Wat dénk je! Ik klaag niet: mijn kinderen, mijn vrienden, mijn familie, ze staan als een blók om me heen, ook nu nog. Maar altijd, altijd is er die inktzwarte ondertoon, dat knagende gevoel: als hij er nog was, als hij nog hier was… op dat moment moet ik mezelf bij elkaar pakken, want ik weet: die weg moet ik niet opgaan, die leidt tot verdrinking, is funest. Als ik de volle waarheid over me heen laat komen, ga ik volledig kopje onder. En waarom? Wat schiet je er mee op? Toch blijft dat knagende. Want het is allemaal zó zinloos, zo onterecht, zo onéérlijk…
“In alle objectiviteit heb ik geen reden om ontevreden te zijn. Maar subjectief denk ik ‘shit, waarom zou ik naar bed gaan nu ik alleen naar bed moet? Waarom nog opstaan als ik alleen moet opstaan?’ Om me heen zie ik zóveel echtparen die elkaars leven verknallen met gekissebis… Dan ben ik boos: waarom neem je niet één van die mensen die elkaar het leven toch al zo zuur maken? Waarom moest je nou uitgerekend Rudy wegnemen?!”
Ik vraag haar hoe ze elkaar ontmoet hebben. “Ha”, zegt ze, “dat is echt een heel spannend verhaal!” Waarop dus het saaiste, meest onromantische relaas volgt dat ik ooit over een ontluikende liefde heb gehoord. Geen vonk, geen vlinders, lobi tori no de.
Vrijwilligerswerk
“Ik bewoonde net een flat in de Bijlmer, had een baan als opleidingsmedewerker bij C&A en oriënteerde me een beetje op vrijwilligerswerk. Zo kwam ik via via Rudy tegen. Die was net door de EBG Amsterdam uitgezonden met een lijstje namen van Surinaamse emigranten die in de Bijlmer waren neergestreken en die hij meer aan de kerk moest binden. Hij bruiste van de energie en kon mijn diensten goed gebruiken. Zelf ben ik rooms-katholiek van huis uit, met een katholieke school, een katholieke krant, een katholieke hockeyclub en katholieke speelkameraadjes. Dus tegen die tijd was ik dat Roomse keurslijf meer dan zat en wilde ik me even niet meer aan een kerk binden.
“Maar wat Rudy deed… je moet je voorstellen dat de problemen waar hij voor stond echt heel erg dramatisch waren. Er was een gigantische groep Surinaamse emigranten, mensen die hun weg niet konden vinden en geen aansluiting kregen met hun Nederlandse rijksgenoten. Hij gaf lezingen voor de politie, de brandweer, de buschauffeurs, gewoon om uit te leggen waar er culturele verschillen waren, om bruggen te slaan. En hij ving die stuurloze emigranten op, organiseerde trefpunten waar men zich met elkaar kon ontspannen; ik vond het een openbaring om te zien wat een kerk voor mensen kan betekenen. Bovendien was het een kerk waarin denken juist werd gestimuleerd, dat sprak me enorm aan, bij ons mocht je destijds zelfs de Bijbel niet lezen: je zou zomaar eens tot een andere interpretatie komen!
Zelfbewust
“We kwamen elkaar overal weer tegen. Zo raakten we bevriend. Wat ik van hem vond? Zeer zelfbewust, knap, onberispelijk gekleed… maar wat me dan weer stoorde… hij rookte zijn sigaretten uit een sigarettenpijpje, zó aanstellerig! Nee, ik geloof niet dat ik verliefd was. Negenentwintig jaar en net, na wat forse teleurstellingen, besloten: mannen, nooit meer! Dus we hadden wel afspraakjes, maar zakelijk. Vooral omdat ik geen
nótie van Suriname had; ik wist waar
het lag, maar daar was dan ook alles mee gezegd. Dus van hem kreeg ik een stoomcursus Surinaamse problematiek.
“Achteraf denk ik dat we onszelf ontzettend voor de gek gehouden hebben. Maar goed, ik woonde daar en werkte in Amsterdam-West, Rudy woonde in West en werkte in de Bijlmer. Van lieverlee werd mijn flat toen een soort uitvalsbasis voor hem; hij verbleef er tussen alle vergaderingen en diensten door. Langzamerhand slopen met hem ook zijn boeken mee naar binnen en op den duur werd het te vol. Dus ik ging informeren naar een vierkamerflat. Om samen te wonen? Nee, ben je dol?! “Echter: om in aanmerking te komen voor een grotere flat moest ik kunnen aantonen dat ik getrouwd was, of op z’n minst plannen had in die richting. Dus zei Rudy: ‘Nou, dan gaan we toch gewoon in ondertrouw?’ Zomaar, we namen het leven zoals het kwam. Wat ik me niet realiseerde: een aankondiging van ondertrouw komt dus in zo’n loketje te hangen, op het Bijlmerplein, en plotseling kwamen de reacties: ‘Waarom heeft dominee ons niet gezegd?!’ Dus opeens stonden we een beetje met onze rug tegen de muur. Daar hadden we samen verschrikkelijk veel plezier om en nog diezelfde avond ging de kogel door de kerk.”
“Trouwen dus, maar dan héél stilletjes, vlug, vlug, samen naar de burgerlijke stand. Maar dát pikte mijn vader niet: ‘Ben je gék, als je gaat trouwen, doe het dan goed! Je hebt toch niks te verbergen?’ Het echte drama met mijn ouders hadden we toen al achter de rug. Dat hij zwart was, vonden ze nog niet zo’n probleem. Maar dat ik hokte met een man uit Suriname… Surinamers hadden in die tijd een verschrikkelijke reputatie waarbij ze in het gunstigste geval drugsverslaafde pooiers waren. Maar toen ze hem ontmoetten, was het direct over: Rudy kwam, zag en overwon.
Verjari
“Op huwelijksreis naar Suriname, naar Rudy’s moeder, want die had me natuurlijk nog nooit gezien. Ja, dat klikte meteen. Ze ging in haar leven hoogstens de deur uit om naar de markt te gaan, of naar een verjari, maar ze wist álles van iedereen. Jaren later belde Rudy haar nog regelmatig op: ‘Ma, mevrouw die en die, hoe zat het ook weer met haar?’ Om de volgende dag tijdens de preek te zeggen: ‘U heeft uw moeder na een lang ziekbed verloren.’ Dat kon iemand dan zó goed doen…
“We hadden al besproken dat we hier later zouden gaan wonen, dat wilde ik zelf ook graag. Maar er ontstond een groot conflict met dominee Legêne. Hij vond dat de mensen uit de Bijlmer zondags de dienst in de Kerkstraat moesten bijwonen. Nu stuitte dat sowieso op grote logistieke problemen: op zondag reden er nauwelijks bussen naar het centrum van Amsterdam. Maar vooral psychologisch lag dit supermoeilijk. Er heerste in die periode een grote saamhorigheid onder Surinamers in de Bijlmer, men had er dringend behoefte om dáár bij elkaar te zijn, er was geen belangstelling voor de stad.
“Er ontstond vraag naar een eigen kerkdienst in de buurt. Toen Rudy daar één keer aan toegaf was dat zó een doorslaand succes dat er vaker een dienst werd gehouden. Maar ja, dan moet je ook aan catechisatie gaan beginnen. Bovendien wilde Legêne weten waar het collectegeld dan wel naar toe ging… Kortom, dat draaide uit op een geweldig conflict waarbij de dominee stelde: ‘Hij eruit of ik eruit!’ Het Provinciaal Bestuur, het hoogste orgaan van de Surinaamse Broedergemeente besloot broeder Rudy dan maar terug te roepen naar Suriname.
Geloof
“Dat plotselinge vertrek was nog niet zo eenvoudig. Ik moest voor mijn werk een opvolger zoeken. Rudy kreeg toen vanuit de gemeente een baan als opbouwwerker aangeboden, in wezen bleef hij hetzelfde werk doen, maar tegen een aanzienlijk hoger salaris. Natuurlijk kon hij daar blijven. Maar hij wilde absoluut weer terug in de kerk. Dat was erg belangrijk voor hem. Theologische gesprekken… zeker, eindeloos. Over zijn preek, over de studie die hij afrondde. Ik vond dat hij niet voetstoots uit mocht gaan van het rotsvaste geloof in God. ‘Je moet mensen ook de ruimte geven als ze zoekende zijn.’
“Rudy geloofde. Beslist. Maar van jongs af aan heeft hij gehunkerd naar het soort kinderlijke onbevangenheid zoals hij die soms waarnam bij mensen die wéten in plaats van geloven. Hij besefte dat hij zijn ratio niet te veel de ruimte mocht geven. Net zoals ik net aangaf dat ik niet de weg van mijn woede op moet gaan, zo realiseerde Rudy zich dat hij de weg van de ratio maar beter een beetje links kon laten liggen. Ik zelf? Nou, ook ik moet die rationele weg niet al te ver opgaan. En ik ben ook niet zo lijdzaam dat ik zeg: ‘Dank U voor alle slagen die U mij heeft toegebracht’. Maar ik praat wel met Hem. Nadrukkelijk: leg het me dan uit.
“Maar het is niet te bevatten. Zoals Hij niet is te bevatten. Dat hoeft ook niet. En dan kan ik me er een beetje mee verzoenen.”
Eind 1973 trok het echtpaar naar Nickerie. “Ik herinnerde me van mijn huwelijksreis het jaar daarvoor een héééle grote pastorie, een aardig kerkje… Het leek me gewoon prachtig. a
“Kinderwens? Nee, toen nog niet, nee. Alweer, we waren niet het soort koppel dat tegenover elkaar ging zitten van: ‘zullen we kinderen doen?’ We waren van de weersomstuit een solide huwelijk geworden, kenden elkaar eigenlijk al door en door: elke vraag die je hem stelde kon ik beantwoorden en omgekeerd, we hadden aan een half, nee, aan een kwart woord genoeg. We kenden veel paren die gemengd gehuwd waren. En die koffiekleurige kindertjes: het leek wel of die bij geen van beide families echt werden geaccepteerd. Dus, nee, eigenlijk moesten we dat maar niet doen. Nou, daar heeft de tijd ons op alle fronten ingehaald, die twee dubbelbloedjes van ons pasten overal in en bij.”
Ze hadden het genoeglijk, daar op hun buitenpost. Alleen: de dominee had zijn vrouw voor het werk niet echt nodig. “Mijn gebeden werden verhoord toen ik een job kreeg aangeboden bij het Cultureel Centrum Nickerie. Er was een bespottelijk groot centrum voor Nickerie gebouwd, maar geen geld voor activiteiten. Dus organiseerden we sportdagen, scholenquizzen… het was een gezellige tijd, veel pret. In het laatste jaar kwam onze zoon Rasmus ter wereld en een jaar later in Paramaribo dochter Jessica.”
Rudy zou worden overgeplaatst. “Predikanten moeten nu eenmaal rouleren. Dus toen hem een baan werd aangeboden als predikant-directeur van het Diakonessenziekenhuis, greep hij dat met beide handen aan. Zo keerden we in 1979 definitief terug naar Paramaribo.”
“In de nacht van 8 december 1982 hadden we de schoten wel gehoord, maar in die tijd hoorde je die wel vaker. De volgende ochtend kwam een vriendin: ‘Ik hoor geruchten dat ze al die mensen die zijn gearresteerd, hebben doodgeschoten…’ Dat kan toch niet waar zijn?! De geruchtenstroom zwol aan. Ik heb toen nog vreselijk gebeden. Maar Hij komt nooit terug op Zijn schreden, heb ik inmiddels gemerkt. Het geheel was zó beklemmend, je wílt het ook niet geloven.
“Het was een waardeloze tijd, ik moest op de kleuterkweekschool les geven met Cubaanse lespaketten, geen kranten, het vak dat ik moest geven, maatschappijleer, dat kon je natuurlijk helemaal op je buik schrijven… ik ben maar seksuele voorlichting gaan geven. Ook nuttig. Van lieverlee groeide het gemor, er kwamen meer opstandjes, vergaderingen, kerkdiensten. Een groep vrouwen wilde over de situatie praten en zo ontstond, mede op initiatief van Rudy, de OGV, de Organisatie voor Gerechtigheid en Vrede, met veel aandacht voor de problemen in de samenleving: onderwijs, opvoeding, de grondwet… later werd het een echte mensenrechtenclub.
Overtuiging
“Brunswijk begon de Binnenlandse Oorlog, er werd gepraat over verkiezingen, maar Rudy had, samen met de OGV, de vaste overtuiging dat eerst de Grondwet gewijzigd moest worden. Want elke verkiezing was zinloos zolang het leger de regering zó weer naar huis kon sturen. En dat is de daaropvolgende jaren ook wel gebleken, de verkiezing van 1984 werd een farce, de ene coup volgde de andere op, de ene na de andere regering werd weer naar huis gestuurd. En Rudy zei in preken, in toespraken, in publicaties, precies wat hij daarvan dacht. Het grappige is: Rudy en Desi Bouterse hadden als kinderen op familiefeestjes met elkaar gespeeld, ze waren weliswaar geen bloedverwanten, maar hun opvoeders waren wél familie. En nu stonden ze lijnrecht tegenover elkaar. Want de moorden in Moiwana: Rudy was er woedend over.
“Toen granman Aboikoni van de Saramaccaners overleed, zijn we naar de begrafenis in Djumu geweest. Midden op de Boven-Suriname werden we aangehouden, de mannen moesten uitstappen en zich legitimeren. Grenscontrole! Vanaf daar beschouwde Brunswijk het namelijk als zíjn gebied. We hebben hem nog zien lopen in Djumu, samen met van die guerrillaknulletjes… Louis de Funès ten voeten uit!
“In 1989 hadden we besloten te remigreren. Het gehoor van Jessica was slecht en in Suriname liet men haar daarom op school links liggen, terwijl er ook geen deviezen waren voor een gehoorapparaat, alles ging moeizaam. Het land was één grote bende, iedereen nog in de greep van de angst, er heerste nog steeds militaire terreur, op straat kon je zó een grote bek krijgen… we waren het ook wel zát. Dus boekten we de tickets, namen hier en daar en overal uitvoerig afscheid… ik had de pom laten aanbranden, dus met hongerige magen naar het vliegveld.
Gearresteerd
“We zaten in het toestel, de machine taxiede al naar de baan toen hij opeens stopte. Er kwam een trap langszij. Vervolgens kwam de purser op ons af: ‘dominee, ze moeten u hebben’. We deden wat lacherig. Maar vervolgens verscheen die militair: ‘Het gezin mag blijven, maar dominee moet mee.’ Rudy werd gearresteerd en met een bus reden we terug naar de stad. Koortsachtig overleg: ‘eet of drink alsjeblieft niets wat niet uit een verpakking komt…’
“Rudy werd direct naar het Fort Zeelandia gebracht. Ik bleef met twee hongerige, totaal getraumatiseerde kinderen achter op een bankje van het Onafhankelijkheidsplein. Rasmus had met open mond naar het vertrekkende vliegtuig staan staren, totaal in shock, en ik was radeloos: Fort Zeelandia! Wat gingen ze met hem doen? Bang, ja, ik was verschrikkelijk bang. “Gelukkig stopte toevallig een vriendin. Later zijn we met Ilse Labadie mee naar huis gegaan, zij was toen voorzitter van de OGV. En daar, op de wc, hebben Rasmus en ik staan huilen van diepe, diepe wanhoop. Rudy’s broer had toen Jessica al opgehaald en meegenomen. Toevallig moest Ilse naar een begrafenis van de moeder van één van de OGV-leden. Normaal: news travels fast in Paramaribo, maar zó fast had news waarschijnlijk nog nooit getravelled. Advocaat Kenneth Liew-on kwam spoorslags met het wetboek onder zijn arm aansnellen. Terwijl de menigte solidaire vrienden op het plein toenam, ben ik met Kenneth en Rasmus naar het Fort gelopen. Hij mocht naar binnen, wij moesten wachten bij dat wachtershuisje. Terwijl militairen stoer voor onze neus met uzi’s liepen te zwaaien; die jongen werd kleiner en kleiner.
“Het werd kwart over tien in de avond. Inmiddels was echt iedereen er, van school, van het ziekenhuis, de ambassade, hartverwarmend! Het begon te regenen en ik hoorde een militair spottend: ‘Kijk wat zijn ze solidair: één druppel en ze vliegen allemaal weg!’ En inderdaad, iedereen rende weg. Tot een vriendin zich omkeerde en riep: ‘Hij is vrij!’ Ja, toen ben ik achter ze aan gerend. Rudy stond op het trapje van het ministerie van Financiën. Ongedeerd. God, wat heb ik toen verschrikkelijk gehuild. Pas dan voel je echt hóé bang je bent geweest. Ze hadden hem dus met een geblindeerde auto via een vluchtweggetje naar tante Es Polanen aan de Burenstraat gebracht. Hij verwachtte niet anders dan dat wij daar ook zouden zijn. Van wat zich op het plein had afgespeeld, had hij natuurlijk totaal geen notie…”
Poppenkast
“Het was pure treiterij, dat we zouden remigreren was algemeen bekend; als je hem wilde pakken, had je dat allang kunnen doen. Maar nee, pas op het laatste moment, lekker intimideren, nog gauw even laten zien wie er de baas is. Ze hebben hem verhoord: ‘Je bent op de Surinamerivier geweest. Daar heb je Brunswijk de hand gedrukt. Hoe voelde dat? Brunswijk een hand geven?’ Rudy kon zich met de grootste moeite beheersen. Maar hij wist toen al dat het poppenkast was. Voor hem heeft het allemaal veel minder lang geduurd dan voor ons, daar buiten.” Bij aankomst in Nederland viel het gezin met z’n neus in de ellende; er was een El Al Boeing neergestort op de Bijlmer en vóór hij het wist, was dominee al betrokken bij een massale rouwbijeenkomst in de RAI.
De Koningskerk, tegenover de Nieuwe Oosterbegraafplaats in Amsterdam werd de religieuze uitvalsbasis, de parochie hun thuisfront. En weer kregen ze het druk, druk, druk. Maar uiteindelijk kochten ze ook een vakantiewoning kochten in het Surinaamse Groningen. Een geweldig groot erf met citrusboomgaard, een simpel huis op neuten, een beetje verwaarloosd en verwilderd maar toch: te mooi om waar te zijn. Elk jaar logeerden ze er, en elk jaar werd er iets aangebouwd.
Biopsie
Het pensioen gloorde aan de einder en er werden plannen gemaakt. Zes maanden in Amstelveen, zes in Suriname, maar dat werd al snel elf maanden. Hier zou Rudy zijn geschiedenis van de Surinaamse EBG schrijven en, als hij tijd had, de decembermoorden van 1982 onder het vergrootglas leggen.
“Half december is er een biopsie van Rudy’s prostaat gemaakt. Op de uitslag moesten we heel lang wachten. Er was die kerstdrukte, bovendien de emotie van onze laatste kerstviering in de Vriendschapskerk… ik vond dat hij er vermoeid uitzag, dat alles hem zwaar leek te vallen. Maar dat was Rudy; als hij zich écht hondsberoerd voelde, gaf hij geen kik. Toch denk ik dat hij zich daarom zoveel zorgen maakte; iets was verschrikkelijk niet in orde.
“Op 4 januari kwam dan de uitslag. Richting vervolgonderzoek. Op een vrijdagmiddag ging ik vroeg naar huis. Hij zat daar achter zijn bureau. Hoed op, tas op schoot, glazige oogopslag. Hij zou een begrafenis leiden. Ik heb hem gebracht. Weer thuis zag ik op de wc hele dotten toiletpapier, met bloed doordrenkt. Ik ben me rotgeschrokken en stoof terug naar de Nieuwe Ooster. Daar stond hij, net klaar met de begrafenis, iemand had hem zijn hoed opgezet, op zijn achterhoofd, alsof hij een dronken kermisklant was, zijn mond helemaal vertrokken, scheef… via de vluchtstrook van de ringweg zijn we naar het ziekenhuis geraced. Bij de eerste hulp moest hij wachten op een krukje. Meisje, ik ga je zeggen, toen hij opstond was die kruk rood van het bloed!
“Daarna werd hij opgenomen en volgden de dingen hun eigen hospitaalweg. Hij moest aan het infuus en daar knapte hij zienderogen van op. Rasmus stond aan zijn bed en kreeg een hele serie instructies: ‘Haal mijn pyjama, m’n scheerspullen, het boek dat naast mijn bed ligt…’ Toen was ik met hem alleen. Hij was onrustig: ‘Jetty, help me op mijn zij, je weet toch dat ik niet op mijn rug kan liggen?!’ Van de ene verpleger moest ik bij hem blijven, de ander stuurde me naar buiten. Opeens stortte alles in. Feit is: daar en op dat moment is hij overleden. Ze hebben hem naar de Intensive Care gereden, alle medische boeken op hem uitgeprobeerd, het heeft nog tot maandagavond geduurd voor hij echt mocht sterven. Hij was gewoon één grote streptokok, er was geen beginnen meer aan. Het is onvoorstelbaar hoe die bacterie de weken ervoor in zijn lichaam moet hebben huisgehouden. En daar heb je weer die bozigheid: waarom mensen na een ingreep gewoon niet nog even bloedprikken om te kijken of ze geen ziekenhuisinfectie hebben opgelopen?
Computercursus
“Dan sta je daar, totaal onverwacht, met twee verschrikkelijk lege handen. Met twee kinderen die je koesteren, met hele volksstammen die je troosten en omhelzen. Maar je houdt twee lege handen.” Jetty moest verhuizen naar hun flatje in Amstelveen. Met de moed der wanhoop heeft ze daar nog een computercursus gevolgd. Maar waar ging het in vredesnaam over? Rudy is er niet meer.
Met de hele inboedel, maar ook met haar kinderen als buffer, is ze teruggekomen naar Groningen, naar dat dierbare huis wat Rudy en zij zo liefdevol op de toekomst hadden ingericht. “Dat was drama, ja. Hartverscheurend drama. Maar wat ik je net al zei: je moet die weg niet te ver opgaan… Nee, ik weet niet of hij er nog is. Ik praat wel de hele dag tot hem, maar hij laat niet merken of hij me verstaat. Rasmus zei in het begin: ‘Papa, beweeg iets, laat een vaasje vallen, zodat we weten dat je er bent.’ Maar er valt geen vaasje. Begin dit jaar belde ik Rasmus op: ‘Oom Johan Ferrier is overleden.’ ‘Hè, daar zal pappa blij mee zijn. Zitten ze nu boven gezellig aan de borrel.’ En, ja, met zo’n gedachte kan ik me dan ook wel weer een beetje troosten.”