Palm
Het Caribisch gebied werd behoorlijk volgeplant met suikerrietplantages; eerst door de Joden en hun slaven, later door contractanten uit Java en Brits-Indië. De zakken bruine suiker (bastaardsuiker) waren in de koloniale tijd een keihard wettig betaalmiddel volgens een officiële koers. Die Franse kaper Cassard eiste een deel van de brandschatting van de kolonie Suriname in zakken bruine suiker op.
Vanwaar die waarde, dat er zelfs oorlogen werden gevoerd om het bezit van de suikerrietplantages? Ook op school kreeg ik geen afdoende antwoord op deze vraag. Vandaar dat ik maar zelf aan het deduceren sloeg.
Uit de bastaardsuiker en de melasse werden (en worden) de beste rumsoorten ter wereld gedistilleerd. Bij zowat elke suikerrietplantage waren de grote ijzeren ketels te vinden, waarin het suikerrietsap ingedampt werd. En de daaruit gegiste plantagerum overtrof elke Europese alcoholische drank in smaak en sterkte. En dat wisten de blanken, alcoholkenners en -gebruikers bij uitstek. Vandaar die enorme investeringen in suikerrietplantages: het was omwille van de rumproductie. De plantagerum uit Suriname haalde zelfs een sterkte van boven de negentig procent, dat haalt geen enkele drinkbare alcoholische drank ter wereld.
Ons alcoholbedrijf bottelde deze drank tijdens de vorige eeuw in kleine en grotere groene flessen met op het etiket ‘Mariënburg rum’ tussen een paar palmbomen. Al gauw kreeg deze negentig procent ‘kopstootdrank’ de bijnaam ‘Palm’. Redelijk goedkoop kon je bij de Chinese buurtwinkel een shot Palm kopen. Vanuit een zinken maatkannetje kreeg de klant dat kleurloze spul vanuit de fles in een glas gegoten met daarnaast een tweede glas, gevuld met water.
De palmdrinker, vaak een uitgeteerde buurtalcoholist, sloeg bevend het ene glas naar binnen, gromde, bromde, kromde en spoelde daarna het glas met water erachteraan. Binnen een minuut muteerde het beverige mannetje; zijn ogen werden helder, zijn houding fier en hij begon met velen in de winkel vrolijk te praten, hier en daar een kwartje bietsend. Als hij genoeg bij elkaar ‘geboemd’ had, kocht hij bij omoe z’n tweede shot, sloeg ook die achterover en slingerde dan al diktongend zingend de buurtwinkel uit.
Zo gaf ik bhai Tjaan wel eens wat geld voor z’n shot Palm. Totdat ik hoorde dat hij bij de grote, plotselinge geldinwisseling, het best bewaarde geheim ooit in Suriname, drie keer in de rij had gestaan om al zijn oude geld in te wisselen voor het geld met het hoofd van Anton de Kom op het biljet. Ik heb die zuiplap nooit meer één cent gegeven.