Paramaribo door het schrijversoog
De Paramariboroute, is een wandeling door de stad waarbij stilgestaan wordt bij de talloze schrijvers, dichters en journalisten die over Paramaribo geschreven hebben. Van Cynthia McLeod tot Tessa Leuwsha en van Bea Vianen tot Clark Accord. De wandeling vormt de kern van het boek Paramaribo, Brasa!, geschreven door Ko van Geemert, dat 13 november op de Pier van Torarica gepresenteerd wordt. Een voorproefje.
We lopen vanaf het Onafhankelijkheidsplein de Waterkant op. Aan de overkant van de Surinamerivier vertrekken de zwarte slaaf Abonni, zijn vrienden Axel, Mani en Tania richting de vrijheid in de ‘avonturenroman voor jongvolwassenen’ Naar de Barbiesjes van J.B. Charles: ‘In de zomer van het jaar 1849 wandelden twee jongens in stevig tempo langs de rechteroever van de Surinamerivier, in ongeveer zuidoostelijke richting, want de rivier maakte daar, net voorbij Paramaribo, een sterke bocht naar het zuiden. De stad – aan de overkant – lag al een eindje achter hen’.
De Surinamerivier speelt in diverse teksten een voorname rol. De aangrijpende roman van Annejet van der Zijl over Sonny Boy, begint zo: ‘Waldemar was een zwemmer. Nog niet eens vijftien jaar oud, en nu al zwom hij met gemak twintig kilometer langs verlaten plantages en drukke steigers, vanaf Domburg helemaal naar het grote huis van zijn moeder aan de Waterkant.’ Het vertelt het waargebeurde, wonderlijke verhaal van de twintigjarige, zwarte Waldemar en de getrouwde, bijna veertigjarige, blanke Rika die elkaar in 1928 ontmoeten en samen een kind krijgen.
‘Op de promenade, overhuifd door de tegenover de huizen in het gelid staande amandelbomen, zag het zwart van de mensen. Zelfs op de keurig bijgehouden strook gras tussen de bomen en de rivier, die gewoonlijk verboden was te betreden, verdrongen de mensen zich. Alle ogen waren gericht op de drie grijze Amerikaanse oorlogsschepen midden op de rivier’. Het is de Waterkant in november 1941, beschreven door Clark Accord in zijn succesvolle romandebuut De koningin van Paramaribo. Wilhelmina Rijburg (1902-1981), vooral bekend onder haar ‘werknaam’ Maxi Linder, was een van Surinames beroemdste prostituees. Door zeelieden en soldaten uit Nederland werd ze liefkozend de Koningin van de West genoemd.
Met de koningin in De groeten aan de koningin uit 2006 van Karin Anema wordt niet Maxi Linder maar Beatrix bedoeld. Anema reist van Paramaribo naar het diepe binnenland. Maar hoe ver ze ook reist, Nederland is nooit ver weg. Haar reis begint in Paramaribo, waar ze vanzelfsprekend de Waterkant bezoekt: ‘Aan de Waterkant staan auto’s slordig geparkeerd, portieren open, terwijl de bestuurders met hun benen door de open raampjes verveeld liggen te luisteren naar luide muziek uit de autoradio. De ogen half geloken, maar alert op langskomend wild. “Waar ga je?” “Wandelen? Alleen? Is dat niet eenzaam?… Ik ben wel eenzaam. Kom, stap in, rijden we ergens en maken het samen gezellig. Doe het dan voor mij.” Wandelen doet een Surinamer met de auto, de boot, de fiets, een liefje, zolang het maar om ontspanning gaat. Als ik niet reageer, roept hij met harde stem om niemand in het onzekere te laten over zijn oordeel: “Hé, u moet niet gaan discrimineren!” Zijn buurman laat zich niet weerhouden ook een gokje te wagen: “Ik heb een auto met airco!” ’
Sinds jaar en dag is de Waterkant een geliefd trefpunt. Het is een mooie plek om elkaar tori’s, verhalen, te vertellen. Tori’s schrijft ook Rappa (pseudoniem van Robbie Parabirsing), onder meer gebundeld in Nieuwe friktie tories uit 2006. In het verhaal Loketten-vrij beschrijft hij hoe iemand letterlijk gek wordt van de bureaucratie en het feit dat hij voortdurend voor een loket belandt: ‘Alles kwam die laatste dag eruit. Ik gooide kaartenbakken omver, smeet die aftandse printer naar een van die onvriendelijke mensen daar, boi, als je zag hoeveel snelheid ze opeens konden ontwikkelen. Toen kwamen ze me halen. Ze waren in het wit gekleed, dat vond ik vreemd. Ze deden me in een dwangbuis, waarom? Ik was toch bezig orde op zaken te stellen?’
De journalist Ischa Meijer, die hier in zijn jeugd woonde, schreef ook over de Waterkant, die hij overigens Zeekant noemt. Uit Een rabbijn in de tropen (1977): ‘Hier heet de kade Zeekant, en het stadsbeeld is er bewaard gebleven zoals dat in de vorige eeuw al was. […] Daarachter vertoont de stad een steeds meer verworden karakter; het riekt er overwegend naar rottend afval, de straten zijn te nauw voor het immer toenemende verkeer, de armoede is wreed duidelijk’.
We passeren in gedachten Gerrit Barron, die hier in 1986 (Ik en mijn pen) langs de Waterkant slentert, richting hotel Torarica: ‘De Surinaamse trotse stromen wiegelden langs de waterkant in de lekkere drukte van half vijf. […] Tegen vijf uur gingen we gevuld van geest richting centrum om vervolgens in de buitenwijken te belanden. Wat ons onmiddellijk opviel was de invloed van het fort, fort Zeelandia op de totale bevolking vanaf de jaren zeventig en misschien versterkt na de coup. Overal zagen we gebarricadeerde huizen. Een ieder die meer verdient dan f 400,- netto, een kleuren tv of een stereo set in huis heeft, barricadeert zijn huis, niet tegen coupplegers maar tegen huisvredebrekers, inbrekers’. (Uit ‘Diefijzer’)
Anthonie Donker (pseudoniem van de Nederlandse letterkundige Nico Donkersloot) schrijft na zijn bezoek in 1956 enthousiast over Paramaribo: ‘Het straatbeeld is levendig, kleurig en bont, van de nakomelingschap van zo verschillende immigraties en importaties.’ Donker steekt de loftrompet over het werk van Albert Helman: ‘Met recht heeft Helman in Zuid-Zuid-West [1926] geschreven dat in dit land alle rassen ter wereld elkaar ontmoeten. Met de indrukken van dit land vervuld herlees ik Helmans boeken met een bewondering er voor groter nog dan toen ik ze zonder deze indrukken voor het eerst las’. (Westwaarts, 1956)
Voor de Waag ligt de steiger van de Surinaamse Scheepvaart Maatschappij (sms). In de jaren vijftig werd de schrijver Cees Nooteboom verliefd op Fanny Lichtveld, de dochter van de directeur van de sms, Frans Lichtveld, broer van Albert Helman. Hij besluit op een vrachtboot naar Suriname te gaan.
‘De tijd in Suriname herinner ik me als een groot feest’, schrijft Nooteboom in het voorwoord van De koning van Suriname. ‘Met mijn aanstaande schoonvader kon ik het uitstekend vinden, we gingen dansen en varen, hij leerde me Surinaams eten en nam me mee naar feesten in Sociëteit Het Park […] en moet intussen goed op me gelet hebben, want voor het huwelijk wilde hij zijn toestemming niet geven.’ Frans Lichtveld raakte na de coup van Bouterse c.s. alles kwijt en wilde naar Nederland. Omdat hij de Surinaamse nationaliteit had aangenomen, lukte dat niet erg.
Nooteboom: ‘Uiteindelijk is het met hulp van vrienden dan toch nog gelukt en ik herinner me zijn tachtigste verjaardag op een kleine flat in de Bijlmer, een hokje vergeleken bij de grote koloniale huizen waaraan hij gewend was, maar klagen daarover zou hij onwaardig gevonden hebben. […] Het huwelijk was ontbonden, wat dat betreft had hij gelijk gekregen, maar ook dat deed er op een gegeven moment niet meer toe. De vriendschap is gebleven, de familie heeft mij in haar grote omarming gehouden, een vloeiende en bestendige band met een gezelschap van gewone en uitzonderlijke mensen die allemaal een tik van de tropen hebben, keramisten en schrijvers, violisten en artsen, computerfreaks en advocaten, een narrenschip dat door de tijd vaart en dat mij ooit, in 1956, voorgoed aan boord heeft genomen. Hoe mijn leven verlopen zou zijn als ik ze niet had leren kennen, ik wil het me niet voorstellen’.