Paramaribo Post, 18
Mythen
Met grenzeloze verbazing en toenemende ergernis las ik het artikel van Dr. Donner over mythen over de slavernij, gepubliceerd in de Parbode No 16. Als geboren Surinamer word ik ongetwijfeld niet gehinderd door enige kennis van zaken betreffende de geschiedkundige verwijzingen van Donner ter onderbouwing van zijn betoog.
Wat mij als leek echter opvalt is dat Donner, die pretendeert kennis van zaken te hebben, niet in staat is het verschil tussen slavernij en De Slavernij te onderscheiden. Met De Slavernij wordt een stelsel van slavernij van wereldomvattende betekenis aangegeven vanaf de ontdekking van Amerika in 1498 door Christopher Columbus ( Middle Passage). Vanaf die tijd krijgt slavernij een mondiale betekenis van ongekende schaalgrootte waarmee De Slavernij zich onderscheidt van slavernij.
Bovendien meen ik in dit artikel de klassieke denkfout te herkennen van een aantal academici die geloven dat het sociaal-maatschappelijk debat enkel en alleen voorbehouden is aan bekrompen zielen die onder het mom van vermeende kennis van zaken zich verheven voelen boven hun omgeving.
Tegelijkertijd moest ik denken aan de woorden van een van mijn vrienden die anoniem wenst te blijven, dat Nederlanders de drang om het slimste jongetje van de klas te spelen, te pas en te onpas doen gelden, hopende dat deze misplaatste houding hen ontslaat zichzelf kritisch te beschouwen. Dit gedrag gaat vaak gepaard met het ‘roomser dan de paus syndroom’, waar Donner kennelijk besmet mee is.
De opmerkelijke stellingen die hij in mythen 1 tot en met 4 formuleert, lijken direct voort te vloeien uit de pen van een slechte science-fiction schrijver die een poging waagt zich op het terrein van de non-fictie te begeven. Daarom zal ik er maar vanuit gaan dat hij hiermee probeert in te gaan op de meer genuanceerde beleving van een groot deel van het Surinaamse volk, dat De Slavernij en de Slavernijtoestanden een dikke stempel hebben gedrukt op Suriname en haar inwoners, ongeacht etnische en/of culturele achtergrond.
De infantiele, gechargeerde suggestieve stellingen zoals ‘alleen zwarten waren slaaf’, ‘alleen zwarten werden mishandeld’, en ‘alleen zwarten hebben geleden onder De Slavernij’, doen volledig afbreuk aan het intellect wat je van een gepromoveerde academicus zou mogen verwachten en degradeert hem tot een goedkope roddelbladschrijver die vanuit het ontbreken van zijn beroepsethiek het niet zo nauw hoeft te nemen met het waarheidsgehalte, laat staan aan waarheidsvinding te doen.
In de stelling van mythe 5, waarin Donner stelt dat de WIC niet winstgevend was, geen substantiële bijdrage aan de Nederlandse economie heeft geleverd en opgericht werd door een Belg, blinkt Dr. Donner uit in onnozelheid en ontbreekt het hem aan de door hem zo gekoesterde kennis van zaken. Zo is Donner klaarblijkelijk niet bedrijfskundig noch economisch onderricht, want iedere aspirant-ondernemer had hem kunnen vertellen dat faillissement in de bedrijfskunde vaak o.m. aangewend wordt als mechanisme om vermogensoverdrachten danwel rechtpersoonlijkheidsgeschillen te kunnen beslechten. Dit mechanisme was zelfs voor de achttiende eeuw al bekend. Dat de WIC wel degelijk winstgevend was, bewijst het feit dat zij zelfs tot driemaal toe is opgericht. Want zelfs in die tijd trok men niet aan een dood paard.
Het feit dat een Belg de oprichter zou zijn geweest zegt niets over de rechtspersoonlijkheid die statutair wel degelijk Nederlands was. Het feit dat de WIC in 1790 werd opgedoekt is een gevolg van de economische wetmatigheid dat geen enkel bedrijf een oneindig leven beschoren kan zijn.
In mythe 9 trekt Donner een vergelijking met de Joden waarin hij stelt dat de Joden niet blijven jammeren over de meer dan zes miljoen mensen die gedurende de Tweede Wereld- oorlog zijn omgebracht. Volgens Donner mag het Surinaamse volk hier een voorbeeld aan nemen.
Donner gaat er even gemakshalve aan voorbij dat de Joden het dogma holocaust jaar in jaar uit in leven houden door mondiaal aandacht te vragen en te eisen voor het hen overkomen leed. Dit wordt verder vormgegeven door organen en instellingen die zich louter en alleen inzetten om schadevergoedingen of andere financiële genoegdoeningen te verhalen op alle mogelijke partijen die mogelijkerwijs verwikkeld zijn geweest met de holocaust. Als er geen gronden voor een schadeloosstelling zijn, haalt de Joodse lobby haar genoegdoening uit een openbaar aangeboden excuus door evt. betrokken partijen. Hetzelfde mechanisme van leed en erkenning is de analogie die Donner had moeten trekken tussen De Slavernij en de holocaust.
Ondanks het feit dat het hier om een opinie gaat, wat ik mij terdege realiseer, misbruikt Donner zijn academische titel en presenteert hij geschiedkundige aspecten zonder enige bronvermelding los van de historische context als zijnde de feiten en daarmee de waarheid.
Daarnaast schoffeert hij door de provocerende toon het Surinaamse volk waar het hem in beginsel natuurlijk om te doen is geweest. Hij draagt hiermee bij aan de polarisering tussen Surinamers en Nederlanders, maar hij behoort gelukkig tot het uitstervende ras, wat het lot der dodo’s staat te wachten.
RALPH MAMADEUS
AMSTERDAM
Het laatste afscheid
In de aflevering van ‘Het laatste afscheid’ over Nieuw Amsterdam, in het septembernummer van Parbode, staan een paar onjuistheden die zo de geschiedenis niet in kunnen. De informant de heer Ost lijkt mij een aardige verteller, maar over enkele zaken heeft hij kennelijk geen feitelijke kennis. De protestanten die hij bedoelt zijn waarschijnlijk de Hervormden en de Lutheranen. De Hernhutters zijn juist naar Suriname gekomen om het evangelie te brengen aan de slaven en de inheemsen. Hun werk begint in 1735. De katholieken mogen pas in 1856 naar Suriname komen, als in Nederland ook voor hen emancipatie begint te komen.
De witte lijkkoets is in bruikleen afgestaan door het Jubileumfonds der EBGS. Dit eerste grote zieken- en begrafenisfonds is opgericht in 1913 als cadeau van het feestcomité aan de bevolking, in dit geval de EBGS bij het gouden jubileum van de afschaffing van de slavernij. De witte koets is in lijn met het gedachtegoed van de EBG: wit is de kleur van Christus, rein, de verlosten voor de troon dragen witte kleren die gewassen zijn in het bloed van het Lam. De leden van het fonds betaalden bij hun kerkelijke bijdrage een paar centen extra en kregen een lijk-penning, die weer recht gaf op een plek op de begraafplaats van de EBG (in beheer bij dit fonds) en transport met de witte koets naar de begraafplaats, begeleid door dragers, die vroeger ook een wit uniform droegen. Meneer Ost komt mogelijk uit niet EBG-kring en waarschijnlijk ook uit het district, maar zijn informatie is gewoon verkeerd Als lid van het fonds kon men ook naar de dokter en waren er drie apotheken waar men zijn recept van de fondsdokter kon halen. Het was een hele hulp voor arme mensen.
Rudy Polanen
Predikant Evangelische Broeder Gemeente, vroeger in Paramaribo, tegenwoordig in Amsterdam