Rappa
De nieuwe paarden
Een nieuwe groep paarden, met een paar wilde veulens ertussen, rende vol vreugde de politieke Areh-Nah in. Eindelijk, eindelijk, na tien lange jaren hadden ze het strijdperk weer kunnen betreden. De nieuwe groep doorkruiste briesend het strijdperk, rende wild om zich heen trappend en happend naar alles wat bewoog en niet van hen was. “Laten we samen, poot in poot, de staarten ineengestrengeld, de koppen fier op dezelfde fata morgana gericht, het paardenland opbouwen, verheffen uit de modder, waarin de vorige paardenploeg het had geworpen”, werd door het Megapaard fier gehinnikt.
Onderwijl werd het zand in de Areh-Nah krachtig opgeworpen; een steeds groter wordende stofwolk omhulde het nieuwe regeerspan; de enthousiaste paarden hadden door al dat stof een steeds slechter zicht; ze zagen niet meer zo goed waar ze renden, tegen wie ze hinnikten, wie of wat ze hapten of wie ze natrapten; ze begonnen elkaar in de poten, nee, in de benen (want een paard is een edel dier) te happen en het luid en ongecontroleerd gehinnik klonk steeds vaker uit hun bek, nee, nogmaals sorry, uit hun mond.
Intussen kijkt de vorige ploeg paarden meewarig toe vanuit de publieke tribune; het kwijl van verlangen druipt uit hun gehavende bek, sorry, mond. Eentje hinnikt fier:”Paard, paard, paard, wij zijn nu van de kaart, maar komen binnenkort weer in de vaart!”
Ze hadden o zo graag terug in de regeer Areh-Nah gewild, maar indachtig de slogan:”Paarden die het onderste uit de kan willen, gaan op de reservebank nul op hun rekest krijgen,” hebben zij zich helaas danig vergaloppeerd. Tien jaar lang miskenden zij de noden van het publiek dat meer waar voor zijn belastingsgeld eiste en geen drollen, sorry, keutels, voor goudstaven. Nu kreeg het publiek de actie die het zo graag wilde, soso stof tot nadenken.
Het nieuwe paard Ramon joeg eerst een paar ouwe paarden weg en liet daarna zijn stal, nee, zelfs een vleugel van de stallen alvast met bladgoud behangen en de oude, stinkende en danig verrotte drollenbak door eentje van rose marmer vervangen. En dat terwijl de merrie Wonnie heftig had gehinnikt dat er overal zuinig met de haver omgesprongen moest worden. Maar tijdens haar afwezigheid of aanwezigheid wist het paard Ramon zijn 6½ ton haver goedgekeurd te krijgen en moest de merrie Wonnie, die heftig hinnikende ponnie, het maar pikken. En op kritische vragen hierover wilde de merrie eerst niet antwoorden. Wie gelooft haar gehinnik dan nog?
En als klap op de vuurpijl vergaloppeerd het rastachte veulen Martin zich danig door heel wild hinnikend te trappen tegen zijn werkpaarden; die zouden gestraft worden als ze paardjes die op veulen Martin leken voor wetsovertredingen zouden aanpakken. Zelfs het Megapaard riep het veulen met de paardenstaart met dradige lokken tot orde. Had het veulen soms zijn vorige job laten prevaleren boven zijn huidige? Of was het een kwestie van paardenrassen? Het Moorse paardenras met de dikke krullen in de staart tegenover het bruine paardenras met de gladde staart? In ieder geval moest het veulen Martin snel z’n paardenbraaksel oplikken en inslikken toen de grijze werkpaarden, met een nog nooit eerder vertoonde onderlinge saamhorigheid massaal en eensgezind op hun achterpoten gingen staan, luid tegen hem hinnikten, en daarbij heftig met de voorpoten, sorry, voorvoeten in de lucht trappelden; dat waren rasechte werkpaarden, wroko-hasi’s, die honderden overuren mochten maken, en geen wilde paarden uit het verre bos die dachten effekens de mooie weilanden van anderen aan de kust te komen inpikken door overal hun wrakkige stalletjes te komen neerzetten. Maar wee het paard uit de kust die durfde daar in het zwarte woud zijn stal op te zetten, boi, daar zou ingeblikt paardenvlees van gemaakt worden.
Dan was er Martinus, het grondpaard, dat de augiasstal van zijn voorganger begon op te ruimen; alle weilanden en –landjes die aan aanverwante paardenstichtingen waren gegeven, kwamen in beeld. Natuurlijk moest dat jonge paard meteen de arena uit, maar het Megapaard besliste anders: het Martinuspaard bleef. De oude paarden bijna zonder bit aan hun bek, sorry, mond, hinnikten vanaf de zijlijn, waar ze vol ongeduld trappelden om het gras in de Areh-Nah te komen wegvreten, sorry, eten. “Hinnik maar; beste Paul-het-schoppaard, jij wilde toch een salto mortale naar de andere kant maken? Nu word je vertrapt en al je paardendarmen komen eruit. Als je bij ons was gebleven, hadden we je gronddrollen netjes in de paardenemmer vol gaten gedaan. Hiiiihiiiihiiiii, hinnik, hinnik, kies’ie mooi; boontje komt om z’n loontje.”
Schrijver en columnist RAPPA legt iedere maand de Surinaamse samenleving op de pijnbank