Rappa
Schrijver en columnist RAPPA legt iedere maand de Surinaamse samenleving op de pijnbank
Land van zon en gemiste kansen
In die beruchte jaren tachtig (velen doen alsof de geschiedenis van Suriname daar pas begint) kreeg ik zo’n informatief AO-boekje (Actueel Onderwerp) in handen. Dat boekje was nummer 2001 uit 1984 en had als titel: Suriname, land van zon en gemiste kansen. Vooral dat zinsdeel: ‘…en gemiste kansen’ is me al die jaren bijgebleven. Eerst hinderde dit titeldeel mij; altijd weer die bakra’s die het beter wisten! Wat dan, als we zo nu en dan een kansje misten; dat overkomt toch elk land, ook Nederland? Maar gaandeweg de jaren kwamen er maar al te vaak momenten waarop ik de titel helaas gelijk moest geven. Laatst nog. Dat inspireerde mij tot onderstaand wrang sprookje.
Er waren eens een paar vervallen en verwilderde plantages in het kustgebied van Suriteki, het land van zon en lachende mensen. Deze plantages waren bij de afschaffing van de slavernij maar aan de voormalige slaven gegeven. Zo werden vele geëmancipeerden de trotse eigenaren van honderden hectaren landbouwgebied. Maar een plantage krijgen, is wat anders dan die in productie houden. Vooral als het merendeel van de arbeidskrachten na het Staatstoezicht toch maar liever trok naar de hoofdstad Parmurobo (dorp aan de Parmurokreek, tegenwoordig Van Sommelsdijckse kreek), waar het veel comfortabeler wonen was. En zo liepen de plantages leeg en ontstond de term broko prenasi, letterlijk: kapotte plantage. Alleen een paar verknochte oudjes bleven er wonen en die voerden een hardnekkige strijd tegen het snel oprukkende tropisch regenwoud. Toen zij stierven, nam het oerwoud zijn rechtmatig bezit volledig terug en meer dan een eeuw ging voorbij. De nazaten van de nazaten van de nazaten van de eigenaren van de plantages verspreidden zich in die tussentijd over zowat alle werelddelen; velen waren zich niet eens bewust van het stuk familiebezit daar in de bossen van Suriteki.
Toen bleken in de bodem van de Nassaubergen rijke bauxietlagen (en daaronder goudhoudende ertsen) te liggen en een buitenlandse multinational, Grabu Suri Bauxite (GBS), wilde vanuit zijn haven een brug bouwen en een weg aanleggen tot het mijngebied. Het bedrijf was bereid om de nazaten van de plantages waar de weg doorheen zou lopen, daarvoor te betalen en voor de eventuele milieu-schade; GBS wilde namelijk zijn internationale milieucertificering niet kwijtraken. Maar het ene deel van de nazaten wilde meteen bommen geld op tafel zien, terwijl het andere deel zei: ‘La’we alvast tekenen, dan komt er een weg, een oerstevige brug en een redelijke schadeloosstelling. Dan worden onze vervallen plantages ontsloten en dan stijgt hun grondwaarde gigantisch.’ ‘Nee’, vonden anderen, ‘dan moeten we tien jaren wachten tot ze uitgemijnd zijn en tegen die tijd kunnen we de weg en de brug niet meer gebruiken. La’we ze nu flink laten dokken, dan zijn we meteen rijk, ja, un’gudu, we’re rich!’ Het gevolg was één gehaal en getrek tussen de nazaten van de nazaten en allerlei nieuwe nazaten doken opeens op, uit Singapore, New York, Miami, Curaçao en natuurlijk uit La Hollande (niet die nieuwe Fransoze president).
Toen het mijnbedrijf zag dat er nog geen overeenstemming kon worden bereikt, begon het alvast met de aanleg van het tracé, om niet op het productieschema achter te lopen. Enkele familieleden uit het noorden kregen daar lucht van, vlogen over, huurden een busje, reden de jungle in en kregen daar bij het begin van de nieuwe weg een soort bevlieging, een kaka-treki, een vlaag, een soort winti. Ze rolden in het bijzijn van tientallen camera’s gillend en benentrappend over de bosgrond. Vooral de buitenlandse pers blies de zaak flink op; alles werd erbij gehaald: amnestie, Mooi Wana, Abaisa en zelfs Stouterse en Fouterse.
Gevolg: het mijnbedrijf stopte meteen met alle activiteiten en besloot dat de weg niet meer door de verlaten plantages zou lopen, maar tot de rivier. Van daaruit zou het erts via dekschuiten naar de haven worden vervoerd. Geen brug, geen ontsluitingsweg. En de plantages bleven broko en werden zelfs moro broko, want nu verweten de nazaten elkaar heftig dat hebzucht en kortetermijndenken de oorzaak van deze gemiste kans waren. Tja, liever een half ei dan een lege dop.
Mag ik u, na dit totaal verzonnen verhaaltje, een
bezinningsvolle Dag der Vrijheden (Keti Koti, Manspasi Dey) toewensen. Helaas, voor sommigen ‘a keti no koti ete’, oftewel ‘voor hen zijn de kettingen die hun gezond verstand geketend houden, nog steeds niet doorgeknipt.’