Rappa heeft een prijs
Onlangs ontving Rappa (Robby Parabirsing) de prestigieuze Henri de Ziel Cultuurprijs. De schrijver, woordgoochelaar, bibliotheekeigenaar weten hoezeer, en zocht hem op.
Je ging naar de bijeenkomst omdat je een praatje moest houden, maar kreeg een prijs. Wat dacht je op dat moment?
“Eigenlijk voel je zoiets aankomen. Eerst stuurde de Trefossa-stichting digitaal formulieren rond waarop je iemand kon voordragen. Eén van de geadresseerden, Ariëlle Delprado, die ik had begeleid bij het uitgeven van haar boek, vroeg mij naar een aantal gegevens, omdat ze mij wilde voordragen. En ergens begin januari belde de voorzitter van de stichting mij op en gaf mij officieel door dat ik was uitgekozen, maar ik mocht dat nog niet openbaar maken. Ik heb verschillende mensen toen aangemoedigd bij de avond te zijn, met het smoesje dat ik
iets zou voordragen, of een bescheiden bijdrage zou leveren. Nou, ik heb niet gejokt, want ik mocht als laureaat een dankwoord uiten van zeven minuten lang!”
Vind je het verdiend dat je de erkenning hebt gekregen?
“Natuurlijk heeft elk mens z’n dagdromen. De een ziet zichzelf als gelauwerde president die de redder des vaderlands is, de ander als schatrijke ondernemer waar iedereen voor buigt. Weer een ander ziet zichzelf als beste tuinman. Maar allemaal hebben dat schouderklopje nodig, hoe groot of klein ze ook zijn, hoe hooggeleerd ze zijn of niet. Zie de gevleugelde uitspraak: een schouderklopje is nauwelijks een meter verwijderd van een trap tegen de kont, maar het werkt duizenden malen beter en langer.
Maar in dit land hebben we een soort idiote hebi, dat we bang zijn elkaar een pluimpje, een grani te geven. Op school merk je dat al, hoe weinig de leerkrachten kinderen met een schouderklopje stimuleren. ‘Dat kind d’r hoofd gaat anders groot worden, ze gaat naast d’r schoenen lopen.’
Zielig excuus. “En je mag ook niet te vaak zeggen dat je iets verdient en er recht op hebt, dat je op een bepaald gebied ‘geweldig’ bent. Nee, want dan ben je hebzuchtig voor eer. Je moet bescheiden blijven. Dus ik ga niet zeggen dat ik het verdiend heb, dalijk ga je horen. Gelukkig hebben anderen dat wel durven zeggen, ook in het openbaar, zoals op de avond zelf en bijvoorbeeld op de Tori Oso-avond van de Schrijversgroep, eind januari. Ik werd er zelfs wat verlegen van.”
En was het belangrijk voor jou?
“Zeer zeker; mensen gaan je nu met andere ogen aankijken, vooral omdat men eerder mensen van buiten allerlei eerbetoon deed toekomen. Dat mag voor mij, maar dat men mensen van hier die hun sporen verdiend hebben, miskent en zelfs laat verpauperen, nee, bigi syen. Kijk hoe ze een literair genie als Michaël Slory behandelen. Ik zou er geen probleem mee hebben als zo iemand van staatswege voor de rest van zijn leven een maandelijkse toelage krijgt. Toen z’n eigen AMSkameraad een hoge ambtelijke functie bekleedde, kon die wel allerlei liflaffiguren ‘regelen’, maar z’n eigen literaire vriend niet. That’s Us.”
Worden kunstzinnigen, schrijvers in het bijzonder, in Suriname voldoende gerespecteerd en gewaardeerd?
“Aan de ene kant eert men literatoren zoals Dobru, Shrinivasi, Cairo, Helman, Trefossa, Slory, Vianen en McLeod wel, maar hoe ver gaat die waardering? Nogal oppervlakkig en vaak omdat zij ook door Nederlanders gewaardeerd worden. Tja, dan kan je er niet onderuit om hen ook een grani te geven. Zo lijkt dat. Want intern merk je dat er nog heel wat schort aan de werkelijke waardering van de oudere, maar zeker ook de nieuwere lichting schrijvers en dichters.
“Aan de ene kant te begrijpen. Want sinds de onafhankelijkheid, toen zowat de hele bestaande literaire top naar Nederland verhuisde, de donkere jaren tachtig en de verschrikkelijke geldontwaarding tot aan het begin van het nieuwe millennium, was er geen goed klimaat voor het opkomen van schrijvers en dichters. Het was zelfs gevaarlijk om je openlijk te uiten, zeker op papier. Toch kwam er aan het eind van de jaren negentig een nieuwe golf op, maar die moest echt van de grond af beginnen. Daarbij heeft het systeem van Print On Demand, via computerprint-outs, enorm stimulerend gewerkt. Zo kon ik manuscripten die al jaren lagen te wachten eindelijk, al was het in kleine oplage, publiceren.
Zoals Rachna van Krishan, Ter dood veroordeeld van John de Bye, Oompie Sem kleuters van Orlando Emanuels en August, een Bonoeman van Juliën Zaalman en Çakuntela van het Groene Continent van Ismene Krishnadath.
“Helaas hebben deze werken bij lange na niet die waardering gekregen die ze verdienen, misschien omdat ze niet bij gerenommeerde Nederlandse uitgeverijen gepubliceerd werden, behalve de tweede druk van Ter dood veroordeeld. In analyses van de alwetende Nederlandse literatuur werden ze gewoonweg niet genoemd. Sinds de opleving van de Schrijversgroep ’77 sinds het eerste bestuur-Krishnadath, en de vele literatuurfestivals hier, in Nederland, op de Antillen, in Cayenne, en zelfs in Zuid-Afrika waar schrijvers uit
Suriname prominent aanwezig waren en hun stem lieten horen, kan men echter niet onder deze nieuwe wave uit.
“Maar de erkenning vanuit die eigen overheid, maar helaas ook vanuit het bedrijfsleven, is nog lang niet wat het wezen moet. Er is natuurlijk geen geld voor een publicatiefonds, en onze eigen overheid kan niet eens ertoe komen om van elke nieuwe Surinaamse publicatie
minstens honderd exemplaren op te kopen, voor bijvoorbeeld onze ambassades in het buitenland. Om de mensen daar te laten zien dat we ook een eigen literaire productie hebben. Daar is natuurlijk geen geld voor, maar wel voor allerlei dienstreizen met mammoetdelegaties waardoor jaarlijks miljoenen dollars aan daggelden, hotelkosten en tickets verloren gaat, zonder dat de verdiencapaciteit van ons land aantoonbaar groter is geworden. Er worden niet eens verslagen geproduceerd. Als maar tien procent van al deze dollars in een literair productiefonds zou worden gestort, zou dat een enorme boost betekenen voor de productie van de Surinaamse literatuur.
“Het is zelfs zo dat wij schrijvers, die zowat altijd uit eigen middelen uitgeven, door onze eigen overheid tot driemaal toe omzetbelasting moeten betalen: ten eerste aan de grafisch ontwerpers, ten tweede aan de drukker en ten derde – als we eindelijk wat van onze boeken kwijt raken – over onze omzet. Dat kan niet, terwijl allerlei politiek geregelden in dure wagens rijden en on- en minvermogendenkaarten hebben en belasting bij de vleet ontduiken.
“Maar dat wij zo behandeld worden, is deels ook aan onszelf te wijten; we laten nog te veel over ons lopen, we zijn nog te weinig gebundeld, we eisen de zaken waar we recht op hebben niet krachtig genoeg op, we zijn te tammetjes in onze literaire werken, te liefjes, zodat men ons blijft zien als dromerige, zwevende, rijmende figuren die maar zielepotend huis-aan-huis lopen te leuren met hun boekjes. En dan het gedrag van de consument, die wel graag 35 srd voor beltegoed, modekleding, een portie ongezond fastfood of andere vettige hap bereid is neer te tellen, maar niet hetzelfde bedrag voor een goed boek. Men wil het wel lezen, maar liefst gratis, want ‘wat ga ik ermee doen als ik klaar ben met lezen?’ Maar wat verwacht je anders als het literatuuronderricht op school vaak niet veel meer is dan ‘alleen die dikke boeken lezen die de juf tijdens haar opleiding heeft gelezen’. Tjesis, wat een uitbraak aan toestanden hè, ik heb veel op mijn lever!”
Wat moet je in je hebben om een goed schrijver te zijn?
“De drang om je schriftelijk te uiten en dan het geduld om dit door veel en regelmatig te schrijven te ontwikkelen, net zoals een zwemmer niet door een keertje in de week een baantje te trekken de gouden Olympische medaille in Seoel haalt. En meedoen met zo veel mogelijk schrijfwedstrijden en schrijfcursussen.”