Rappa’s Tori: Meneer ‘De-lidwoord’ – Parbode Sneak Peek
Op de middelbare school hadden we naast de contractanten uit het Noorden met hun soms moeilijk verstaanbaar Nederduits accent ook eigen kweek. Zoals die ene maître, die z’n vak wel goed beheerste, maar nogal knoeide met z’n lidwoorden. Het duurde niet lang of een van ons maakte een steengoede karikatuur van hem en plakte die op een strategische plek in de gang. In de tekstballon bij zijn mond stond: ‘Meneer De-lidwoord’.
Later kreeg ik door dat de meeste talen in ons land geen geavanceerd gebruik van lidwoorden kennen, wat de fouten van die meneer begrijpelijk maakte, maar natuurlijk geen geldig excuus was om die als vwo-leerkracht steeds te maken.
Geen wonder dat de ellende met de lidwoorden voor ons bij het vak Duits aardig groot was. De Duitse zelfstandige naamwoorden kennen in het enkelvoud drie bepaalde lidwoorden: der (voor mannelijke woorden), die (voor vrouwelijke), das (voor onzijdige) en die voor alle meervouden. Alsof dat niet genoeg was, werd elk lidwoord nog erbij vervoegd (bijvoorbeeld: der, des, dem, den). Wat een gedoe om dat erin te krijgen!
We prezen ons toen wel gelukkig dat het Nederlands maar drie lidwoorden kende, die niet werden vervoegd, alleen nog in die oude uitdrukkingen (de dag des Oordeels, in der minne schikken, den Vaderland getrouwe, en zo). Maar toch werd er lustig geknoeid met de lidwoorden en echt niet alleen maar door die poti meneer ‘De-lidwoord’.
Tijdens een politieke wijkvergadering te Abra Broki, waar ik met wat buurtvrienden ging kijken, schreeuwde een van de sprekers: ‘Dit is dé begin, wij gaan door met hét strijd!’. Wij lagen natuurlijk plat van het lachen. Daardoor kan ik me dit voorval na zeker 55 jaar nog levendig herinneren.
Een oud foefje om dat lastige verschil tussen de- en het-woorden te omzeilen, was om de woorden waar je onzeker over was, tot verkleinwoorden te maken; die krijgen dan ‘het’ als lidwoord. Je kon dan wel wat rare combinaties krijgen, zoals: ‘Je hebt het voetpaadje met het bezempje en het dweiltje schoongemaakt, maar het vloermatje moest je met het borsteltje, en het ligstoeltje met het schoonmaaklapje doen’.
Het Sranan kent geen onderscheid tussen mannelijke, vrouwelijke en onzijdige zelfstandige naamwoorden en kent zodoende één lidwoord ‘a’ in het enkelvoud: a wagi (de wagen), a skoro (de school), a libi (het leven). En eentje, namelijk ‘den’ (uitspraak: ‘ding’) in het meervoud, zoals in: den wagi, den skoro, den libi, waarbij het zelfstandig naamwoord niet wordt vervoegd, zoals in vele talen. Het onbepaald lidwoord enkelvoud in het Sranan is ‘wan’: wan bromki (een bloem), wan skoro, wan uma.
Lees het hele artikel in de juni-editie van Parbode.