Rinaldo Klas
Ik schilder zoals ik ben
Op naar het Nola Hatterman Instituut voor directeur Rinaldo Klas. Ik ga het bordes op, het balkon over, door de grote openstaande deuren naar binnen. Beneden is niemand.
Er hangen schilderijen, er hangt stilte. Ik zou zo een schilderij van de muur kunnen halen en de benen nemen. Geen mens die me tegenhoudt. “We houden een open deur hier”,
zal Rinaldo later zeggen.
In het kantoor staan links en rechts schilderijen, kolossale ogen kijken me aan. “Ogen zijn de ziel van de mens. Ze kijken naar het regenwoud.” Tientallen ongerepte doeken wachtend op inspiratie van de kunstenaar. Kwasten in een emmertje met water, een palet met verse pure kleuren. Blikjes verf, tubes verf, emmertjes latexcolorant overal. Rinaldo zelf zit achter zijn computer. De begroeting is hartelijk, we kennen elkaar al langer dan vandaag. Hij vraagt nog even geduld, ‘een minuutje, ben nog even bezig’. Als directeur van het Nola Hatterman Instituut en als hoofd van de afdeling Culturele en Creatieve Vorming van het ministerie van Onderwijs en Volksontwikkeling heeft hij nog andere dingen te doen dan schilderen. Het duurt geen vijf minuten voordat we ons boven op het balkon installeren, met een riant uitzicht, zowel op Fort Zeelandia als op de Surinamerivier.
Rinaldo Klas is geboren in 1954 in Moengo. “Mijn jonge jaren, de belangrijkste periode in je leven, heb ik bij mijn moeder doorgebracht. Dat zal ik altijd blijven koesteren.” Op zesjarige leeftijd gaat hij met zijn vader naar de stad. Wanneer zijn vader naar Nederland vertrekt, draagt hij de zorg voor Rinaldo over aan een oom die kinderloos is gebleven. Op de lagere school mag hij regelmatig het bord versieren als er een leerling jarig is. ‘Wie wil tekenen voor de jarige?’ Direct schiet zijn vinger omhoog: ‘Ikke juf!’
Op zijn vijftiende doet hij niet veel anders dan tekenen, desnoods op het tafelkleed. Rinaldo tekent altijd en overal. Zijn oom en verzorger kan het niet langer aanzien. ‘Als je zoveel van tekenen houdt dan moet je dat maar gaan doen.’ Hij brengt de jongeman naar Nola Hatterman met de vraag: ‘Valt er een ‘living’ te maken met dat tekenen?’ Nola antwoordt: ‘Ja, voor een goede vakman, iemand die met hart en ziel werkt, zeker’.
Landbouwer
Naast zijn studie aan het Nola Hatterman Instituut volgt de jonge Rinaldo voor de zekerheid ook een opleiding tot landbouwer. Hij loopt overdag stage bij het ministerie van Landbouw, Veeteelt en Visserij (LVV), leert alles van planten en zaadjes en bemesten, van tractoren en motoren ook. Immers, je moet je machine zelf aan de praat kunnen krijgen als hij stil staat op het veld. Langzaam maar zeker verwaarloost hij ‘dat hele LVV-ding’, inclusief de plantjes en de motoren. Hele dagen zit, nee, wóónt hij op het Nola Hatterman Instituut.“Je kan niemand uitleggen waarom het je trekt, maar het is gewoon jouw ding, dus dan ga je ervoor.” Op een gegeven moment komt er een brief van LVV met een klacht: de jongeheer Klas verschijnt niet meer op zijn stage. “Toen heb ik duidelijk gemaakt, dat ik er gewoon niet veel voor voelde.”
Samenhang
Van Nola leert hij goed kijken, naar de vele schakeringen groen, naar de natuur en naar de samenhang van alles dat groeit. “Ik was altijd ijverig, trok gewoon door. In de vrije uren zaten we bij elkaar. Iemand trok een lijn op het bord en daar werkte je mee. Je ging door tot je een compositie had. Als Nola een schilderij verkocht had werd dat gevierd, met bier met bami. Als we uit gingen, ging zij ook mee. Als jonge jongens probeerden we haar soms in de maling te nemen en als ze het door had, dan zwaaide er wat. Los van dat we op les zaten, waren we ook ‘haar’ jongens.” Hij lacht bij de herinnering aan vervlogen tijden. “In die tijd had ik geen vragen, ik had ook geen vrees, van hoe kan ik het doen. Ik was al bezig met waar ik van hield. Voor mij was belangrijk om het traject af te sluiten.” In 1976 rondt Rinaldo zijn studie af samen met mensen als George Ramjiwansingh, Gerold Slijngaard, Steve Ammersingh en Kenneth Flijders. “Nola vond dat het mogelijk moest zijn om hier af te studeren. Je hoefde niet voor alles in Europa te zijn.” Na zijn afstuderen gaat hij hard aan de slag, hij werkt, hij reist, hij studeert. Spaans bijvoorbeeld aan het Venezolaanse Instituut, ‘want je leeft in Zuid-Amerika, dan moet je toch Spaans kunnen spreken.’
Als president Perez van Venezuela op bezoek komt, krijgt hij van een Rinaldo een schilderij cadeau. Perez toont zich zeer vereerd en nodigt de jonge kunstenaar persoonlijk uit Venezuela te bezoeken. Bovendien mag Rinaldo na zijn bezoek aan Venezuela lessen verzorgen aan het Venezolaans Instituut in ons land en ziedaar, oom kan gerust zijn, Rinaldo maakt werkelijk een ‘living’. Het Nola Hatterman Instituut leidt in die jaren een zwervend bestaan, van hier naar daar naar overal. In de jaren tachtig valt er een diepe stilte, geen vruchtbare tijden voor kunst en cultuur.
Jamaica
Ondertussen gaat Rinaldo in 1986 voor twee jaar studeren aan het Edna Manley College in Jamaica. Terug naar de schoolbanken. “Ik had er geen moeite mee, ik ging gewoon terug naar het nulpunt en keek wat men daar te bieden had.” Hij leert naast kijken nu ook onderzoeken. Een vrouw met een alanya tiki in haar mond bijvoorbeeld. Je kijkt er niet meer naar. Of een jongeman met een badhandje half uit zijn achterzak, wat wil hij daarmee vertellen? Je gaat jezelf vragen stellen: wat valt je op, waar komt het vandaan, wat betekent het?
Hij gaat meer lezen over zijn onderwerpen. “Ik schilderde realistisch, de vraag die gesteld werd was, hoe kun je dat wat je wilt laten zien, op een ándere manier in vorm en kleur vertalen. Jezelf uitdagen, kijken hoe ver je komt.Het was heel moeilijk om die ommekeer te maken, maar ook heel interessant.” Maar hij laat zich niet meetrekken door docenten die hem een bepaalde richting in willen duwen. “Ik vond, ik ben mezelf. Ik neem gewoon mee wat ik nodig heb en de rest laat ik liggen.”
In het begin van de jaren negentig wordt, op initiatief van James Ramlall, een nieuw begin gemaakt met het Nola Hatterman Instiuut. Rinaldo neemt het initiatief om gesprekken te voeren met een aantal betrokken kunstenaars en uiteindelijk neemt hij samen met Paul Woei, Jules Brandflu, George Ramjiwansingh en Doel Soekinta een gebouw van Fort Zeelandia in bezit.
De ‘baas’ van het Fort en omliggende percelen, Jerry Eggers, vindt dat er gepraat moet worden en zoekt contact met de krakers. Er moet gepraat worden over een naambord. Als het alleen over het naambord gaat, denkt Rinaldo, dan is het goed. Het naambord komt er. Het gebouw wordt met vereende krachten bewoonbaar gemaakt, van licht en water voorzien en is binnen de kortste keren een broedplaats voor nieuw talent. Tot nu toe is het instituut gevestigd naast Fort Zeelandia, van kraker tot officiële bewoner, u ziet dat het kan!
Het Nola Hatterman Instituut is tot de dag van vandaag zijn eerste huis. Van tien uur in de ochtend tot tien uur in de avond werkt hij daar. Het thuisfront klaagt wel eens, dan gaat hij een paar dagen wat vroeger richting Bosjebrug naar zijn huis op Meerzorg, om spoedig weer in zijn oude gewoonte te vervallen. Maar tussen de bedrijven door grijpt hij zijn kans om te schilderen. Van zes tot acht uur is het meestal rustig. “Als ik op mijn kantoor wil schilderen dan kan het, ik heb hier alles liggen wat ik nodig heb.”
Grote voorbeelden in de kunst ziet Rinaldo niet. “Je kunt wel bewondering hebben voor andere kunstenaars, maar dat ik dat zou willen nadoen? Nee! Ik wil mezelf blijven. Ik schilder zoals ik ben. Mijn samenstelling van kleuren, mijn compositie, dat ben ik. Ik zou me beledigd voelen als iemand zou zeggen, je schildert als die en die.” Grote dromen heeft hij evenmin. “Ik was al bezig met waar ik van hield. Ik kon worden wat ik wilde. Ik wilde goed zijn in waar ik mee bezig ben. Als je ergens voor vecht en het lukt niet, dan raak je teleurgesteld. Eén ding heb ik altijd gehad, Ik moet mijn materiaal veilig stellen, dat is voor mij belangrijk. Als je je materiaal hebt is het oké.”
Telkens wanneer hij een schilderij verkoopt is zijn eerste gang naar de winkel om nieuw materiaal te kopen. “Liever dat, dan dat ik een mooie broek koop. Als ik midden in de nacht opsta en ik wil schilderen dan moet het kunnen. Ik moet kunnen schilderen, dat is belangrijk.” Een belangrijk thema in zijn werk is zijn bezorgdheid om het behoud van het tropisch regenwoud. “Ik schilder geen ontbossing, geen houtkap, maar wel mijn ideale beeld van onze natuur, de blauwe vlinder, de miereneter, een toekan. Als je die dingen niet meer kan zien, dan heb je wel behoorlijke schade aangericht aan het milieu. Dat is mijn manier om bepaalde boodschappen aan de samenleving over te brengen.”
Een prater is Rinaldo niet. Hij praat met veel ‘eeh’s en uuh’s’, hij krabt aan zijn armen, hanteert uitgebreide stiltes tussen de zinnen, kijkt in de verte, zwaait met zijn armen alsof hij van de woorden moet bevallen. Een diplomaat is Rinaldo wel. Bijvoorbeeld als ik hem vraag naar de bijdrage van een groot kunstenaar als Erwin de Vries aan het ontwikkelen van onze jonge talenten: “Als we hem vragen om een keertje met de studenten te komen praten dan komt hij wel. Bij grote opdrachten vraagt hij welke student hem kan helpen.”
Nog vijf jaar en dan gaat hij met pensioen. Er is iemand die hem zou kunnen en willen vervangen. Die persoon moet worden klaargemaakt. Voor Rinaldo, zal er dan echter niet veel veranderen. “Ik denk dat ik gewoon door ga met schilderen, het contact zal blijven.”