Rood-wit-blauw
Elma (58)
“Bijna dertig jaar geleden hakten mijn man en ik de knoop door: we zouden verhuizen naar Suriname, het geboorteland van mijn man. Hij had sinds zijn studiejaren in Nederland gewoond, maar had altijd de wens om terug te keren. Onze twee kinderen waren nog jong, dus ik vond het ook een goed moment om het avontuur aan te gaan. Ik was al drie keer in Suriname op vakantie geweest en voelde mij er heerlijk. Ik vond het wel vervelend om mijn familie achter te laten, maar daar zou ik wel aan wennen, zei ik tegen mijzelf.
Mijn man vond direct een baan in Suriname, en ik bleef thuis, bracht de kinderen naar school en dat soort dingen. Het was een moeilijke tijd: de militairen hadden het nog voor het zeggen en economisch ging het heel slecht. Lege schappen in de winkels en een gierende inflatie. Maar in het begin vond ik alles geweldig. We woonden in een mooi huis aan de rand van Paramaribo, met een grote tuin vol vruchtenbomen, en mijn familie stuurde van tijd tot tijd een pakket met spullen die we hier echt niet konden krijgen. Maar ik miste Nederland meer dan ik had verwacht, ik had echt heimwee. Ik noemde dit het ‘rood-wit-blauw-met-oranje-wimpelgemis’. Vooral de Hollandse gezelligheid, die typische feesten zoals Koninginnedag en Sinterklaas. Ik wilde daar echter niet aan toegeven, ook omdat mijn kinderen het echt vreselijk naar hun zin hadden. Maar mijn man begon zich al snel anders te gedragen. In Nederland was hij een keurige huisvader die veel tijd besteedde aan mij en de kinderen, hier werd dat langzaam maar zeker minder. Hij kwam steeds later thuis, volgens eigen zeggen omdat het druk was op het werk. Na een jaar ontdekte ik bij toeval dat hij een buitenvrouw had. Het was het klassieke verhaal begreep ik later: Surinaamse mannen die zich in Nederland keurig gedragen, maar zodra ze terug zijn in hun eigen land, een scheve schaats gaan rijden.
Van de ene op de andere dag werd ik met de kinderen het huis uitgezet. Ik kon gelukkig bij kennissen terecht, maar ik was radeloos. Ik had geen werk, geen geld… Achteraf was dat het goede moment geweest om terug te gaan naar Nederland, mijn familie was bereid om de tickets te betalen. Maar ik wilde mij niet laten kennen, wilde mijn man laten zien dat ik het ook zonder hem zou redden. Gelukkig hielp mijn familie in Nederland met geld, zodat we een huisje konden huren. Al snel vond ik een baan bij een groot bedrijf, zodat we op eigen benen stonden.
Maar al die jaren is steeds het gevoel blijven hangen dat ik in Nederland misschien beter af was geweest. Weliswaar heb ik het samen met mijn kinderen, die inmiddels zijn afgestudeerd en een eigen gezin hebben, wonderwel gerooid, maar toch… Nu kan ik niet meer weg; de kinderen en kleinkinderen zijn allemaal hier, en ik zou op mijn leeftijd in Nederland geen werk meer kunnen vinden. Maar vooral tijdens de hoogtijdagen in Nederland knaagt het aan mij. En iedere keer als ik over het Onafhankelijkheidsplein fiets en het rood-wit-blauw van de Nederlandse vlag zie, voel ik de tranen van heimwee opborrelen.”