Roomsch-Catholijke Catechismus
In 1735 kwamen de eerste Moravische Broeders, de Hernhutters, aan in Suriname. Kort daarna, in 1740, gaf de gereformeerde kerkenraad in Amsterdam toestemming voor de oprichting van een Lutherse gemeente in Paramaribo. Suriname werd door velen gezien als een protestantse kolonie en moest dat vooral blijven. Pas aan het eind van de 18e eeuw kreeg de rooms-katholieke kerk in Suriname voet aan de grond. Voorwaarden voor de vestiging van een katholieke gemeente waren dat hun kerk er niet als kerk uit mocht zien, zij uit de buurt van gereformeerden en luthersen moesten blijven én zij zich niet met de slaven mochten bemoeien (Zie De regenboog is in ons huis: De kleurrijke geschiedenis van de r.k. kerk in Suriname van Joop Vernooij). Op 21 november 1817, binnenkort 200 jaar geleden, arriveerde de Amsterdamse priester P. Wennekers in Paramaribo. Hoewel Wennekers al in 1823 in Suriname overleed, heeft hij toch in belangrijke mate zijn stempel op de katholieke kerk in Suriname kunnen zetten. Hij richtte in Nederland een liefdefonds op om in Paramaribo een school te stichten en om slaven vrij te kopen. Ook leerde hij Sranantongo om met de slavenbevolking te kunnen communiceren. Aan hem hebben we dan ook dit prachtige Sranantongoboekje te danken. Het is in een groen linnen bandje gevat en de bladsneden zijn verguld.
Zoals te verwachten vinden we in het boekje teksten als: ‘Mi Gado, mi Masra! Alla ogridisi mi ben doe, deehatti mi foetroe, bikasi nanga datti mi ben trobbi joe, mi Gado!’. Maar het boekje bevat ook aanwijzingen voor de missionarissen die in het Nederlands zijn opgesteld: ‘Indien het een nieuwe Neger is, die de taal nog niet goed verstaat, brengt men hem in de opene lucht, wijst men met hand naar den Hemel, om hem God in zijne groote werken te doen kennen…’. Dit maakt het boekje niet alleen interessant voor taalkundigen die het Sranantongo bestuderen, maar ook voor historici die iets proberen te begrijpen van het leven in de slaventijd.
Dat het katholicisme niet altijd door alle slaven met gejuich zal zijn ontvangen, mag blijken uit het volgende. Op 24 juli 1821 werd op de plantage La Ressource een kankantri omgehakt. Deze katoenboom (Na Busi Gado) werd door slaven vereerd. Wennekers noemde deze boom een ‘afgoderij boom’. Op de plek waar de boom stond werd het Heilige Kruis geplant. In zijn boekje publiceerde hij Gezang ter Eere van het H. Kruis (Na Kownufragatiki), een vertaling van het Latijnse Vexilla Regis. Hij droeg dit lied op aan mejuffrouw Anna Martina van Gelderland, eigenares van La Ressource aan de Saramacca. Dit exemplaar uit de Buku-collectie werd in 1847 gedrukt en is een herdruk van het boekje dat Wennekers in 1822 bij Tetroode in Amsterdam liet verschijnen. Het werd, zo blijkt uit de handgeschreven ex-dono op het titelblad, geschonken door Jacobus Groof (die meer dan twintig jaar in Suriname werkte) aan frater J. van Vree. Deze laatste was president van het seminarie van Warmond, waar Grooff theologie gestudeerd had. Dat is ook direct de oplossing van het raadsel hoe het kan dat dit boekje in zo’n goede staat bewaard is gebleven: het is nooit blootgesteld aan de Surinaamse klimatologische omstandigheden. Er zijn maar weinig gedrukte bronnen die in het Sranan zijn geschreven. Daar moeten we zuinig op zijn. In Suriname zijn de exemplaren die ooit door katholieke missionarissen zijn meegebracht, al lang verdwenen. In Nederland beschikken alleen de bibliotheken van de universiteit van Leiden en Maastricht over een exemplaar.
Roomsch-Catholijke Catechismus of Kort Begrip der Christelijke Leering in de Neger-Engelsche Taal voor de Kolonie Suriname met de Gebeden van den Nooddoop de Morgen en Avondgebeden [….] Amsterdam: C.L. van Langenhuysen, Singel, in den Berg Tabor, no. 465, 1847