Saamaka
Te grote sprong voorwaarts
Ik heb geprobeerd het te verhinderen, gezocht naar alternatieven. Maar het was niet tegen te houden: het buurdorp kreeg een tractor cadeau en dus kon Tobilë niet achter blijven.
Voor drieduizend srud kocht hij ook een tractor.
Ik moest dat ding komen bewonderen. Tobilë was er reuzetrots op, dus het had geen zin om te zeuren over onderhoud en kapitaal, over omgevallen tractoren met geplette bestuurders er onder, over milieuschade.
Het was eigenlijk wel een goede tractor, veertig jaar oud, een driecilinder diesel uit de tijd dat men nog zonder toeters en bellen bouwde en als Tobilë er voor nog vijfduizend srud aan zou vertimmeren (nieuwe banden, radiator, wat lagers) kon het een prachtig ding worden.
Maar Tobilë had een jaarvoorraad hout in het bos liggen, en die tractor had hij nodig om al dat hout naar zijn werkplaats te slepen. Drieduizend srud was zijn hele werkkapitaal geweest – pas als dat hout versleept, geschaafd en verkocht was, zou er weer geld zijn voor reparaties.
Dus de volgende dag ging Tobilë’s zoon Felu met die rammelende tractor het bos in en alle vriendjes mochten mee. En in de middag kwamen ze terug… lopend.
Felu had leren autorijden.
Maar tractor rijden in het bos is iets anders dan autorijden op asfalt. Ze hadden het hout opgeladen, en waren teruggereden. Toen een boomstronk achter de aanhangwagens haakte, bleek het verschil tussen een auto en een tractor. Een auto slaat dan af – een tractor gaat door. Die boomstronk wilde niet meegeven, de tractor ook niet. Felu wist niet wat hij moest doen toen de voorwielen de lucht in gingen. De tractor draaide gewoon door, ook toen hij zichzelf helemaal achterover getrokken had.
Zelfs met vier wielen in de lucht maalde hij door tot alle dieselolie er uit gelopen was, en het accuzuur ook.
Er waren geen doden, gelukkig.
Hoe ze die tractor de volgende dag weer rechtop hebben gekregen, dat weet ik niet. Maar het is hen gelukt. Voor de reparatie werd ik opgetrommeld, want ik heb nu eenmaal de enige werkplaats in de wijde omgeving.
Wat kon ik doen? Ik heb een instrumentenmakers-werkplaatsje, voor fijn werk. Geen steeksleutels boven negentien millimeter, geen hijsinstallatie.
Ik kan draaien tot 225 millimeter en lassen tot drie millimeter. Een tractorcarter schat ik op acht millimeter. Op mijn werkbankje is geen plaats voor een tractor, trouwens, hoe krijg ik dat ding dat acht kilometer ver het bos in staat, naar mijn werkplaats?
De tractor van het buurdorp staat aan de overkant van de kreek en is trouwens ook kapot – de hulporganisatie zal wel weer een nieuwe geven, over een jaar of wat. Daar kunnen wij nu niets mee. Het experiment met de tractor is dus mislukt. Ik had het zien aankomen: een oude ingenieursregel zegt dat je een volgend project nooit meer dan drie maal groter moet maken dan waar je ervaring mee hebt, en een tractor is voor Tobilë een te grote sprong voorwaarts.
Ga dat maar aan hem vertellen. Hij heeft een beter plan: een tweede tractor. Ditmaal een voor tweeduizend srud – een koopje. Tractor nummer twee, kan dan tractor nummer één naar het dorp slepen.
Ik ben niet enthousiast.
Wie denkt dat je met een afgedankte tractor, ver over de economische levensduur, geld kan verdienen, snapt niet wat ‘economische levensduur’ betekent.
Geld voor reparatie van tractor nummer één is er nog steeds niet, die blijft dus in het dorp staan. Wat als tractor nummer twee straks ook kapot gaat? Een derde aanschaffen?
Maar het heeft geen zin om te zeuren. Tobilë heeft al tweeduizend srud geleend en de tractor gekocht.
Die staat nog in Paramaribo. Hij kan nog niet naar het dorp komen, want hij rijdt niet.
Tobilë’s werkplaats is nu failliet, denk ik. Maar de vooruitgang is niet te stoppen.