Saamaka
Het valt niet mee de illustratie bij deze column te maken. Ik behelp me met tekeningen want foto’s werken niet. Meestal gaat het om beelden die ik me herinner van uren, dagen, weken geleden. Want zo lang duurt het voordat ik in de gaten heb waar de vertellingen in zitten. Maar dit keer had ik geluk. De kinderen hadden zelf getekend, potlood en papier had ik nog niet opgeborgen, dus toen Etto bij het vuur hurkte, kreeg ik bijna zes seconden lang de kans om de essentiële lijnen te schetsen voor hij opstond. Later kostte het wel twee uur om die schets uit te werken, maar dat geeft niet.
Koosoo, die met die pan, moest ik helemaal uit het geheugen reconstrueren. Hij hield die pan toen heel onhandig in de waterpomptang geklemd, maar hoe ook al weer precies? Hoe hield hij zijn andere hand, hoe was de gewichtsverdeling over zijn benen, waar zit precies die knik in een bukkende negerrug en hoe zien die karakteristieke Saamaka-platvoeten er uit? Ik heb wel een goed beeldgeheugen, maar voldoende fotografisch voor al dit soort details is het niet. En dat is aan mijn tekeningen te zien. Mijn verontschuldiging.
Deze tekening is een collage en het derde jongetje heb ik wel op mijn gemak kunnen uittekenen. Dat kwam zo. Ik had al zo vaak gemopperd dat mijn tafeltje geen hakblok is. Maar meubels, dat snappen ze niet. Kennen ze niet. Hebben ze thuis niet. Het tafeltje zat toch al onder de blutsen en bijlslagen want sedert de kinderen ook dit kampje ontdekt hebben als speelplaats, is er geen redden meer aan. Dus liet ik hem zijn gang maar gaan en tekende hem uit.
Hij was een speelgoedbootje aan het maken van een maripabladnerf, een cadeautje voor mij. Die motoriek: stijve pols, de slag van het kapmes wordt opgebouwd vanuit de schouder. En die zithouding, ook prachtig. Ik schetste dat allemaal in zacht potlood. In zacht potlood komen tekeningen op als foto’s in een ontwikkelbad. En toen Koosoo, die over mijn schouder mee keek, het begon te herkennen, werd hij gewaarschuwd en hij kwam kijken.
“Waarom teken je mij?”
“Omdat je mijn tafeltje molt.”
Dat maakte indruk. Een pak slaag, dat zou een logische straf zijn. Maar een tekening?
“Wat ga je met die tekening doen?”
“Publiceren. In Parbode. Dan zien alle mensen in de stad hoe jij mijn tafeltje molt.”
Dat maakt indruk – waarom zou ik daar geen gebruik van maken? Tenslotte worden ministers ook in Parbode te schande gezet als die weer eens iets stouts doen, en misschien werkt het nu wel.
Gezichten, vooral kindergezichten, hebben zacht potlood nodig. Als ik mijn potloodschetsen uitwerk in Oost-Indische inkt en invul met platte computerkleuren verdwijnen nuances. Dat moet ook; daarom heb ik deze stijl gekozen. Want ik vraag nooit toestemming voor publicatie, de geportretteerden hebben dus recht op anonimiteit. Maar dit jongetje niet, want hij molde mijn tafeltje. Om het er goed in te wrijven, gebruik ik de rest van de middag om zijn persoonlijkheid niet alleen te vangen in zijn houding, maar ook in die vijf lijntjes van niet meer dan een millimeter die deze tekenstijl me toestaat voor zijn gezicht
Hij molt mijn tafeltje al lang niet meer, maar elke keer als hij me ziet tekenen slaat hij schuldbewust zijn ogen neer. En als later Koosoo die beroete pan op mijn tafeltje wil zetten, is hij het die mijn tafeltje redt.
“Man! Weet je niet dat dit Menno’s leestafeltje is? En dat hij niet wil dat jij daar een vuile pan op zet? Leg er iets onder. Hier.” En zorgzaam pakt hij het boek dat ik had weggelegd om te voorkomen dat de kinderen ook dat vernielen, en hij schuift het onder de pan. Soms denk ik dat ze het toch wel goed bedoelen maar gewoon te levenslustig zijn voor mijn mooie spulletjes. En William Saroyan zou het vast ook waarderen dat zijn prachtige verhaal Three swimmers and the educated grocer nu is bekroond met een kring van vettig roet.