Saamaka
Menno Marrenga woont al tientallen jaren langs de Boven-Suriname. Hij deelt zijn belevenissen met de lezers
Ritme in het bloed
Ik woon nu al ruim twintig jaar in het dorp, maar heb nog niets met Saamaka-muziek. Dat is geen onwil. Alleen al vanwege de verplichte inburgering wil ik er wat mee – maar het gaat gewoon niet. De dorpsoudsten Zabilon en Tobile hebben avond na avond geprobeerd me de eerste basisslagen op de langadoon te leren, maar ze gaven tenslotte de moed op. Ik hoorde het gewoon niet en dan houdt alles op. Ik heb thuis een Javaanse kendhang-trommel en laat de kinderen daar ongeremd op meppen, in de hoop wat van hen te leren.
Vele jochies hebben het me voorgedaan: “Nee stommerd, zo moet het.” Maar binnen een minuut wisten ze dan al dat het hopeloos is. Jochies van acht – hun vaders waren nog niet geboren toen ik onder deskundige leiding al oefende in allerlei subtiele Flamenco, Indiase en Javaanse ritmes. Zijn die Saamaka-ritmes nou zo veel moeilijker?”
Dat lijkt me onwaarschijnlijk. De Indiase talas zijn in duizenden jaren door miljoenen muzikanten doorontwikkeld. Daar zat natuurlijk veel middenmoot bij, maar er zijn altijd wel een paar genieën en die stichten scholen. Saamaka is veel provincialer. Alle 56 dorpen van Saamaka zijn samen niet groter dan een Brabants provinciestadje, waar het harmonieorkest al maanden voor carnaval elke vrijdagavond bijeenkomt om te studeren, en daar komt dan de klompendans uit. Ons dorp heeft een talentenpool van vijftig jochies en pubers, die niet willen voortbouwen op de traditie van hun voorouders. Ik heb nog nooit een van hen echt horen oefenen – hoe kan de Saamaka-drumcultuur dan verfijnd zijn? Zo moeilijk dat ik het niet kan leren?
Ik legde deze vraag voor aan een musicoloog. Hij was beleefd, achtte het onwaarschijnlijk dat ik talentlozer was dan het modale knaapje in een dorpje van tweehonderd inwoners, en zocht de verklaring in de eigen culturele idealen, of woorden van gelijke strekking. “Elke cultuur let op andere dingen. Bij de Indiase cultuur gaat het vooral om virtuositeit. Klassieke Indiase muziek is oefenen, oefenen, oefenen. De Javaanse gamelan, die qua muziekstructuur heel dicht tegen de Indiase traditie aan ligt, gelooft daar niet in: virtuositeit vereist onverdeelde aandacht voor het instrument en dan blijft er niets over voor de muziek zelf. In de Javaanse traditie moet je het instrument kunnen vergeten en je op de muziek concentreren.” Daar zit wat in. Indiase muziek klinkt als een gevecht tussen sitar en tabla, Javaanse muziek klinkt als een dromerig ballet van rebab en gendher – ik bedoel de Javaanse muziek van Java, niet Heavy Metal uit Paramaribo. Brahms lette bij zijn vioolconcert niet op een lekker dansritme, dat vond hij onbelangrijk. Bij zigeunermuziek gaat het om duende: rauw uitgekreten sentimentaliteit. Bach zou dat vulgair gevonden hebben, die had geen snikkende viool nodig, zelfs een droge klavecimbel kan ontroeren onder handen van Bach.
“Bij Saamaka-muziek gaat het juist om strakheid”, vertelde dezelfde musicoloog toen we de subtiele tempo variaties bij de gamelan bespraken. Dus ging ik luisteren naar strakheid. Ik hoorde niet zo veel strakheid in het onbehouwen gemep van de jochies, en ook de pubers hadden de neiging te haperen als er meisjes in de buurt zijn – maar misschien is dat ongeoefendheid en niet het ideaal. Wat is hun ideaal? Zij luisteren graag naar reggae en rap. Dat is inderdaad strak: die drummachines en synthesizers draaien op de milliseconde nauwkeurig, uren lang, zo lang als de kwartsklokken van computers het uithouden. Maar als het om strakheid gaat, dan moet Bach hen toch aanspreken? Ik probeerde het uit en draaide een cd met Die Kunst der Fuge, strakker kan niet. De bezoekende pubers vroegen direct of die herrie alsjeblieft uit mocht. Terwijl ze anders op alle soorten lawaai afkomen, van 95 decibel Lucky Dube tot een proefdraaiende kettingzaag zonder knalpot. Strakheid, dat is het dus niet. Ik kwam er niet uit. Totdat een toerist het uitlegde: “Dat ritme hè, dat zit bij die mensen (hij bedoelde Negers, maar wilde niet discrimineren) gewoon in het bloed. Daar kunnen wij Blanken nooit iets van begrijpen.”