SAAMAKA, 30
Gezonken
Vaar ik daar de rivier af met mijn bootje, zie ik daar twee dames in nood: een buitenkansje voor een ridder op zoek naar heldendaden en zo.
Ik er heen.
Ze waren brandhout gaan halen.
Nu al meer dan een jaar regent het bijna elke dag, en brandhout wordt echt een probleem. Maar ze hadden te veel gehaald: te veel voor hun wrakke korjaaltje, en de rivier stroomde te hard om met zo veel lading die kaap te kunnen nemen, zij kwamen in de staande golven terecht, er kwam water aan boord, de boot werd nog zwaarder, ze kwamen terecht in die overhangende boom die daar het water harkt en toen was er geen houden meer aan: ze zonken. Niemand vertelde me de details, maar ik ken de rivier goed genoeg om te weten hoe dat gaat.
Nu de rivier zo vol is zijn er geen oevers om naar te zwemmen: waar anders de oevers zijn is nu twee of drie meter ondergelopen struikgewas, en daar hingen ze in, of op. Het korjaaltje leeghozen lukte niet en zwemmen konden ze niet. Daar hingen ze dus, twee uur lang. Al die tijd was er niemand langsgekomen – alleen maar een boot met zestien toeristen, zestien mensen die alles willen zien en dus niets zien, zelfs geen gezonken boot met twee vrouwen die om hulp zwaaien.
En toen kwam ik langs met mijn bootje.
Ik probeerde hun korjaaltje leeg te hozen, maar dat lukte niet: het was zo’n typisch Saamaka-korjaaltje, breed open gebrand dus met een forse zeeg. Zo’n korjaaltje drijft met de boorden midscheeps onder water en je hebt vaste grond nodig om het te lichten en vaste grond was er nergens. Bovendien waren hun boorden rot. Ik kon er niet goed bij, ging dus ook het water in en ontdekte wat die vrouwen al twee uur lang wisten: het struikgewas zat vol stekels, jeukende plantensappen en mieren die ook gestrand waren en honger hadden. Ik word een beetje kriegel: wie gaat dan ook, met deze waterstand, met een veel te vol geladen verrot bootje… dat is nu niet aan de orde. Wat moet ik doen?
Een ridder zou beide dames aan boord nemen. Maar mijn bootje is klein en veel te vol beladen, en het is zo verrot dat we onherroepelijk zullen zinken als iemand aan boord probeert te klimmen. Er is maar een oplossing: ik moet hen alleen laten, zo snel mogelijk naar het volgende dorp varen om een grotere boot te halen.
Natuurlijk protesteren ze: wie niet kan zwemmen wil niet dat de reddingsboot weer wegvaart. Door de kou (twee uur in het water) kunnen ze niet goed articuleren, maar na een tijdje begrijp ik toch wat hun angst was: niet dat ze zouden verdrinken, maar dat nog meer van hun brandhout zou wegdrijven. We vinden een compromis: ik mag hulp gaan halen, mits ik een deel van het ronddobberende brandhout veilig aan boord neem.
Ik neem wat brandhout aan boord, en vaar weg.
En na een half uur ben ik terug, met twee grote korjalen, sterke motoren en twee jonge kerels, en we hijsen beide dames aan boord.
Ze zijn verstijfd van de kou, maar nemen toch direct de leiding van de reddingsoperatie over. Wij, de drie reddende ridders, hebben geen bal meer in te brengen. De twee jongemannen worden aan het werk gezet om het korjaaltje tussen de twee grote motorboten te lichten, en ik word met mijn kleine bootje het struikgewas in gecommandeerd om de laatste restjes brandhout te salveren. En pas nadat ze mijn bootje hebben gevisiteerd en hebben geconstateerd dat er geen splintertje brandhout achtergebleven is, mag ik vertrekken.
Brandhout waar je je leven voor gewaagd hebt is waardevol.
Saamaka-vrouwen: ik bewonder hen.
Jammer dat ze zo vaak in situaties terecht komen waarin ik hen kan bewonderen.