Saamaka
Menno Marrenga woont al
tientallen jaren langs de Boven-Surinamerivier.
Hij deelt zijn belevenissen met de lezers
Jongensfiets
Als hij in het dorp op vakantie is dan komt Stanga bijna dagelijks in mijn werkplaats. Soms met zijn kleinere broertje, dan komt hij om te spelen. Ze zwemmen en koken, maken pijl en boog of bootjes van maripabladnerf of een katapult. Maar als Stanga alleen komt dan heeft hij geld nodig en wil hij werken. Want ik betaal bijna een armoedegrensloon, vijf maal meer dan hij verdient met rijst sjouwen voor de winkel in de stad. Stanga kan schuren, verven, boren, slijpen en begint zelfs al te lassen. Stanga is geen kind meer, maar een werkend man. Recent is hij op school geslaagd – voor mulo zelfs, hij speelt voetbal en heeft nu ook een fiets. Niet iedereen die ooit jongen was weet nog wat een fiets is, daarom zal ik het uitleggen. Een fiets is niet tien kilo ijzer met twee wielen – een fiets is veel meer dan dat. Een fiets maakt de wereld tien maal groter en meisjes kunnen niet fietsen.
Een buitenboordmotor biedt dezelfde twee voordelen: vergrote actieradius en macho, maar een buitenboordmotor is niet beheersbaar: als die niet start dan is een jongen machteloos. Als de benzine op is, moet een oom bijspringen en meisjes weten dat. Maar met een fiets is een jongen helemaal de baas: er hoeft geen benzine in, een nieuwe band is betaalbaar, tien kilometer lopen met een gebroken ketting is te doen, een terugtraprem komt met veel gepuzzel wel weer in elkaar (herinnert u zich nog hoe dat voelde, de eerste keer dat het allemaal weer in elkaar paste?). Een wiel herspaken is voor een jongen nog te moeilijk, maar wie toekijkt hoe Menno het doet kan het de volgende keer zelf. Kortom: een fiets is voor een jongen net zo belangrijk als een geweer. Stanga sjouwde honderd zakken rijst, groef duizend cassaveknollen en kocht zijn fiets. Hij sjouwde meer rijst en kocht twee spuitbussen verf: blauw en rood. In mijn werkplaats haalde hij de fiets uit elkaar, schuurde hem tot hij glom en spoot hem. Ik moest nog wel helpen alle boutjes en moertjes terug te vinden, maar toen zette hij alles zelf weer in elkaar en fietste weg, veertien jaar oud, de grote wijde wereld tegemoet. Lopend kwam hij terug. De ketting liep er steeds af. De fiets had geen kettingspanners en de as was van zacht staal, dus in een poging het wiel vast genoeg te zetten trok Stanga de schroefdraad dol. Toen moest hij een nieuwe as kopen. Maar de nieuwe lagerschalen pasten niet, de kogels vielen er uit, de nieuwe as werd ook dol en Stanga kocht een nieuwe achternaaf. Ik hielp hem het wiel te herspaken en laste een kettingspanner op het frame – jammer van de mooie verf maar het was niet anders. En toen laste ik de bagagedrager, want die bleek niet sterk genoeg om het broertje te dragen. En toen ging de trapas stuk. Ik had ruim honderd werkplaatsuren in Stanga’s fiets gestopt en Stanga nog veel meer. Alles bij elkaar was een goede fiets van drieduizend srd goedkoper geweest. Ik schrijf dit drie maanden later. Het is weer vakantie en Stanga is er. Maar zijn fiets is weg. In de stad gaat hij met de bus naar school, voetballen is te ver weg en interesse in de werkplaats heeft hij niet meer. Mijn erf schoonmaken, dat kan hij en dat wil hij. Want hij heeft busgeld nodig. Eerder schreef ik dat een fiets veel meer is dan tien kilo ijzer en twee wielen. Het belangrijkste van een fiets noemde ik nog niet, dat doe ik nu: vroeger zorgden fietsen er voor dat jongens technisch zelfvertrouwen opbouwden en later ingenieur werden. Maar Stanga’s fiets heeft hem geleerd dat techniek een doodlopend spoor is. Jammer, hij had talent. Heren fabrikanten, ik weet dat u meer verdient door rotzooi te maken die snel kapot gaat. Als de wereldeconomie zo werkt – het zij zo. Vervang alles wat degelijk was maar door troep, we kopen het wel en gooien het dan weg. Maar ik heb een verzoek: maak wel goede jongensfietsen. Anders zijn er over dertig jaar geen ingenieurs meer die troepfabrieken voor u kunnen bouwen.