Slavernij? Zand erover!
In Abenaston telt het verleden niet
‘Slavernij? Zand erover’
Zonder slavernij zou Suriname nu geen tientallen Marrondorpen hebben. Immers, die dorpen werden opgezet door weggelopen slaven en nu bewoond door hun nazaten. Parbode bezocht een van de Marrondorpen: Abenaston aan de Boven-Suriname. En ontdekte dat het slavernijverleden daar, zoals in vele andere dorpen, nauwelijks meer telt.
De geschiedenis van Abenaston is, zoals van zoveel Marrondorpen in het binnenland, van tijd tot tijd roerig geweest. Jamens Zandveld en basja Jules Joonaa weten nog iets van die geschiedenis. Maar, benadrukken ze meermaals, het is een verhaal dat van generatie op generatie is overgedragen, dus of alle feiten precies kloppen zoals zij vertellen, weten ze niet zeker. Wat wel vaststaat, is dat Abenaston vanaf het begin het domein was van de Evangelische Broedergemeente (EBG). Ruim honderd jaar geleden verrees het dorp op de huidige plek. Enkele decennia eerder vestigde zich een groep Marrons zich even verderop aan de rivier, maar al snel bestond daar onderlinge onenigheid. Na verloop van tijd en nog wat omzwervingen trok het ene deel naar de plek waar nu Botopasi ligt, het andere deel stichtte Abenaston. De kerk speelt vandaag de dag nog altijd een belangrijke rol. “Iedereen is gedoopt, maar niet iedereen gaat meer naar de kerk”, zegt hoofddienaar Jamens Zandveld met voelbare spijt. Om er haastig aan toe te voegen: “Maar er is geen sprake van vijandschap hoor”. In het verleden heeft de Gemeente Gods Bazuin wel pogingen ondernomen om voet aan de grond in Abenaston en omringende dorpen te krijgen, overigens zonder veel succes. “Ze hebben destijds van het dorpsbestuur alle kansen gekregen, maar toen ze een overledene vlak naast een kreek wilden begraven, zorgde dat voor veel opschudding.” Dat betekende exit Gods Bazuin, ze moesten vervolgens aan de overzijde van de rivier hun heil en zieltjes zoeken. Marrontradities en religie gaan volgens Joonaa goed samen. “Ondanks de cultuurverschillen wordt daar goed mee omgegaan. Alleen de azan pau, de geestenpoort bij de ingang van het dorp aan de rand van de rivier, staat de EBG niet toe. In tegenstelling tot de katholieke kerk.” Toch lijkt de EBG ook in Abenaston terrein te verliezen. Volgens Zandveld is er vooral de laatste decennia veel veranderd in Abenaston. Het wegtrekken van vooral jonge mannen naar de stad, vindt hij een kwalijke zaak. “En de jeugd van nu heeft weinig respect meer voor de ouderen. Ze schreeuwen tegen hun moeders en presteren slecht op school. Ik ga ook regelmatig naar de klassen om ze te vertellen dat ze respect moeten hebben en beleefd moeten zijn, maar het heeft niet veel effect. Kunt u straks niet even naar school gaan om de kinderen toe te spreken? Misschien dat ze wel naar u luisteren.” We bedanken vriendelijk voor het aanbod, maar gaan er niet op in. De viering van de afschaffing van de slavernij zal in de meeste Marrondorpen ongemerkt voorbijgaan. Het leverde immers alleen de huidige stadscreolen de vrijheid op, de Marrons hadden die al zelf weten te krijgen door weg te lopen. Dus het is niet hun feestje. In Abenaston denkt iedereen daar zo over, ook de jongeren. “Als er geen slavernij was geweest, was ik er nu ook niet”, zegt de dertienjarige Willem. Daar valt geen speld tussen te krijgen; bij de lessen over voortplanting heeft hij kennelijk goed opgelet. “Het is een stadsfeest, voor ons is de Dag der Marrons belangrijker. We kijken ook niet met wrok op de slavernijperiode terug”, zegt Zandveld. “Wat in het verleden is gebeurd, was fout. Maar door de slavernij af te schaffen, hebben de Hollanders dit ook erkend. Dus zand erover. “De zwarten en de blanken kunnen nu niet meer zonder elkaar. Daarom krijgt een zwarte als hij bij een blanke komt of andersom, altijd een bordje eten. Er bestaat bij ons dus absoluut geen wittenhaat. We zien elkaar wel degelijk staan. Mijn zoon is zelfs getrouwd met een blanke. We kunnen elkaar helpen. En als de blanken hier ontwikkeling willen brengen, dan zijn ze van harte welkom.” De roep van de stadscreolen om een slavernijmonument, begrijpt hij niet helemaal. “Waarom moet dat in de stad komen, waarom niet in een van de bosnegerdorpen.” Dat sommige nazaten in Paramaribo herstelbetalingen van Nederland eisen voor het onrecht dat hun voorouders is aangedaan, vindt hij onzin. “Maar ja, als Nederland toch wil betalen, dan ga ik natuurlijk geen nee zeggen. Het geld moeten ze echter niet aan de stadsnegers geven, maar aan hen die gevochten hebben en de vrijheid hebben afgedwongen. De bosnegers dus, de stadsnegers hebben niks gedaan.”
Marrondorpen en de slavernij
Slaven die de kans kregen, vluchtten weg van het onmenselijke leven op de plantages. Zij werden ‘Marrons’ genoemd, afgeleid van het Spaanse woord ‘címarron’, waarmee ontsnapt vee werd aangeduid. De bewoners van de Marrondorpen gebruiken dit woord zelf nauwelijks, ze geven de voorkeur aan ‘bosnegers’. Al in de tijd van de Engelse kolonisatie waren er in Suriname Marrons. De meeste van hen waren alleen of in kleine groepjes weggelopen. Volgens schattingen nam in de achttiende eeuw ruim tien procent van alle slaven de vlucht. Om uit handen van de plantage-eigenaren te blijven, trokken ze naar de meest ontoegankelijke gebieden. De veiligste manier was om de rivieren naar het zuiden te volgen. Na het passeren van stroomversnellingen waren de Marrons vaak veilig. Vaak vonden de weggelopen slaven elkaar in het bos, bouwden hutten en legden kostgrondjes aan. Zo ontstonden de eerste Marrondorpen, vooral in het gebied tussen de Surinamerivier en de Saramacca. De mannen waren destijds veruit in de meerderheid. Marrondorpen hadden dus altijd een gebrek aan vrouwen. Ook naar voedsel, geweren, kogels, buskruit, kapmessen, zaai- en pootgoed was men altijd op zoek. Zowel voor vrouwen als voor de schaarse producten waren de Marrons aangewezen op de plantages. Dat leidde tot vele aanvallen op plantages, waarbij veel blanken werden gedood en plantages in vlammen op gingen. Bij de aanvallen werden vrouw- en kinderslaven ontvoerd en werden wapens en producten gestolen. Tussen 1760 en 1767 werd er officieel vrede gesloten met de belangrijkste Marrongroepen. Er werd onder andere afgesproken dat de marrons jaarlijks de benodigde artikelen van de koloniale overheid zouden ontvangen. Hierdoor zouden ze geen plantages meer hoeven te plunderen. In ruil daarvoor werden de Marrons verplicht om gevluchte slaven uit te leveren aan het koloniale bestuur.