Essay: Straffeloosheid, persoonlijkheidscultus en start paarse verkiezingscampagne – Parbode Sneak Peek
Op dezelfde dag dat auditeur-militair Roy Elgin voor de Decembermoorden twintig jaar onvoorwaardelijke gevangenisstraf eiste tegen hoofdverdachte Desi Bouterse, liet de president het eerdere toegekende agrément voor de nieuwe ambassadeur van het Koninkrijk der Nederlanden, weer intrekken. Hij deed dat zonder opgaaf van reden. Den Haag had eerder aangedrongen op respect voor de onafhankelijke rechtsgang in het 8-decemberstrafproces. Kort na de strafeis trokken Bouterse en zijn politieke kompanen in een mager gevuld OCER van leer tegen de rechterlijke macht. De vocabulaire was die van de intimidatie.
De strategie van de paarse uitvoerende en wetgevende macht was herbevestigd: selectieve neutralisering van de rechterlijke macht met het oog op straffeloosheid voor Bouterse. De aandacht moest worden afgeleid van het ernstige misdrijf. Het met voorbedachte rade zonder vorm van proces doodschieten van vijftien ongewapende voorvechters van de Surinaamse democratie, daar ging het niet om. Nee, volgens de paarse pajongwaaiers van de hoofdverdachte was het 8-decemberstrafproces een ‘politiek proces’ dat erop gericht was president Bouterse ten val te brengen. Wat de heren verzwegen, was dat jaren voordat Bouterse president werd, het strafproces al was aangevangen. Het strafproces kwam er niet om Bouterse als president af te zetten. Bouterse werd president om het strafproces om zeep te helpen. Hij stelde daartoe zijn persoon boven wet en staat en weefde om zich heen een persoonlijkheidscultus, een cultuur van hielenlikkerij.
De kruiperige minister
De mix van een bestuurscultuur van straffeloosheid en een formele constitutionele democratie baart een typische dynamiek: leugen en bedrog winnen het van feit en argument. Vaclav Havel muntte het begrip ‘leven in de leugen’ om een staat te beschrijven die zijn burgers en de wereld stelselmatig voorliegt. De paarse minister van Buitenlandse Zaken, Yldiz Pollack-Beighle, verdedigde in de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties de Amnestiewet van 2012. Die wet zou‘discriminatie’ ongedaan hebben gemaakt. De Amnestiewet van 1992, die de periode vanaf de aanvang van de Binnenlandse Oorlog in 1986 bestreek, zou slechts amnestie aan de opstandelingen hebben verleend. De Amnestiewet van 2012 zou de ‘discriminatie’ tussen daders opheffen, door ook voor misdrijven gepleegd voor 1986, amnestie te verlenen.
In werkelijkheid verleende de omstreden Amnestiewet van 1992, voor een beperkt aantal vergrijpen amnestie zonder aanzien des persoons. Het was een verkeerde voorstelling van zaken dat het slechts voor de opstandelingen gold. Ook een verkeerde voorstelling van zaken was dat het bij de Amnestiewet van 2012, slechts om het toevoegen van een tijdvak ging. De Amnestiewet van 2012 verleende echter, anders dan die van 1992, ook amnestie voor zulke ernstige misdrijven als moord en folter. Het was bovendien geen wet zonder aanzien des persoons, maar een wet ad hominem. Ze verleende expliciet amnestie aan de verdachten van 8 december 1982. Het was niet toevallig dat in april 2012 in allerijl, vlak voordat de auditeur militair zijn requisitoir voor de Krijgsraad zou houden, de Amnestiewet door de Nationale Assemblee werd gedrukt.
Het hele artikel is te lezen in het decembernummer van Parbode.