Sugar Daddy’s wife
Tekst Cobi Pengel
De verwarring waaraan ik reeds geruime tijd ten prooi ben gevallen, lijkt te wijken voor vage herinneringen als op een klamme, regenachtige avond vol tropengeuren en tropengeluiden, de Chinese vriendin van mijn man met het kind naar ons huis buiten de stad komt. De stemmen van de beschermende schimmen om me heen stellen me gerust. Ze fluisteren dat het goed is en dat alles nu gauw voorbij zal zijn. Zie ik het kind, een meisje, die avond voor het eerst? Behoort ze tot mijn tijdelijke werkelijkheid of droom ik over haar? De schimmen fluisteren dat ik het spoedig zal weten.
De Chinese blijft slapen met het kind. Het dringt tot me door dat zij het verzorgd heeft, omdat ik daar zelf niet toe in staat was. Als het de volgende ochtend ontwaakt, lacht en brabbelt het tegen haar. Ik krijg geen gelegenheid vertrouwd te raken met het kind. Het blijft naar mij, de moeder, kijken met een verwonderde blik, als naar een vreemde. In alle vroegte neemt de vrouw mij en het kind, dat ik nu in mijn armen mag houden, mee in haar auto. Ik begrijp niet waarom dit gebeurt en waarheen we gaan. Mijn man blijft achter. Als ik achterom kijk, zie ik hem langzaam vervagen, alsof ook hij tot de schimmen behoort. Ik heb de kleding aangetrokken die de Chinese voor me heeft meegenomen. In de erbij behorende hoofddoek heb ik zorgvuldig, om niet op te vallen, mijn uitbundig krullende zilverkleurige haren verborgen. Ik vertrek blootsvoets, omdat mijn voeten nooit gewend zijn geraakt aan de schoenen die men hier draagt. ons vertrek lijkt een vlucht. Het kind huilt zachtjes, terwijl ik het tegen mijn borst gedrukt houd. Ik voel dat ze nat en koud is. onwennig streel ik het bruine gezichtje en het kunstig gevlochten, donkere haar, het haar van mijn man. Geen enkel zilverkleurig haartje verraadt dat ik de moeder ben. Ik verwacht dat de plat tegen het mooi gevormde hoofdje liggende vlechtjes stug en hard zullen zijn, zoals zijn haar aanvoelt, maar de vlechtjes die mijn vingers voorzichtig, haast eerbiedig, strelen, zijn zijdezacht.
Het regent niet meer. Een geurenmengeling van vroege ochtend en van in de nacht gevallen regen komt door de open ramen van de auto naar binnen. Door het nog steeds sombere, regenachtige weer lijkt de schemering van geen wijken te willen weten. De Chinese rijdt zwijgend. Als ik naar haar kijk, zie ik tranen op haar wangen. om wie of wat huilt ze? om mijn man? om het kind? om… mij misschien…?
Ik probeer mijn ingesluimerde bewustzijn open te stellen. Ze is ouder dan ik, rijper. Ze is mooi en aantrekkelijk, goed gekleed en verzorgd. Ik voel me kleurloos en saai en laat mezelf weer langzaam wegglijden. Het duurt lang voordat we de stad bereiken, waar ik slechts enkele keren ben geweest. Er is geen verkeer en ik zie geen mensen in de straten. Bestaat de aanhoudende, kille schemering slechts in mijn verbeelding of duurt het werkelijk zo lang voordat het dag wordt?
Eindelijk stopt de auto. Is er een eind gekomen aan onze stille tocht? De Chinese parkeert de auto onder een straatlantaarn, stapt uit en gebaart mij haar te volgen met het kind. De stemmen van de schimmen zijn er weer en stellen mij gerust, zodat ik, hoewel op mijn hoede, besluit te doen wat ze van me verlangt.
Voordat we de lichtkring van de straatlantaarn verlaten, valt mijn blik op haar hooggehakte, elegante schoenen en haar mooi gevormde benen onder de strakke korte rok. Het zachte licht van de lantaarn doet de huid van haar benen glanzen. Wat is ze mooi, de Chinese. Ze gaat me voor naar een huis met een stoep met stenen treden. Ze opent de deur met een sleutel en ik volg haar met het kind. We bevinden ons meteen in een grote kamer, verrassend mooi en rijk ingericht. Warmte en harmonie gaan uit van de met rustgevend licht gevulde ruimte. De sombere schemering van de straten buiten herinner ik me als een schrille tegenstelling met het interieur van het huis. Door een openstaande deur aan de linkerkant komt vrijwel meteen een wat oudere Chinese vrouw het vertrek binnen, alsof ze ons verwachtte. Haar moeder? Een oudere zuster? Met haar elegante, kleurige kleding en goed verzorgde uiterlijk past ze, evenals de vriendin van mijn man, perfect in de harmonieuze omgeving. De jonge Chinese maakt vervolgens een handgebaar in mijn richting en spreekt de volgende raadselachtige woorden tot de oudere vrouw: ‘This is Sugar Daddy’s wife’. Hoewel de klanken anders klinken dan die ik de afgelopen tijd om mij heen hoorde en die ik ook enigszins heb leren spreken, begrijp ik toch de betekenis van haar woorden, alsof ik automatisch naar een andere golflengte ben overgeschakeld. Maar waarom die vreemde naam? Is het werkelijk de naam van de vader van mijn kind?
De oudere vrouw schenkt niet de minste aandacht aan me. Ze kijkt langs me heen alsof ze mij en het kind niet gezien heeft. Ze richt zich tot de vriendin van mijn man in alweer andere klanken, maar voordat ik mezelf hierop kan instellen om te begrijpen waarover ze spreken, verdwijnen beiden, pratend en gebarend, door de deur waardoor de oudere vrouw de kamer is binnengekomen.
Ik ben alleen met mijn kind. Waar zijn de schimmen? Het aanvankelijk zo geruststellende gevoel dat de met schoonheid en licht gevulde ruimte me gaf, ebt weg. Ik voel me niet veilig. totdat mijn onrustig dwalende blik plotseling rechts van mij een brede trap opmerkt die naar beneden leidt. Aan weerszijden van de treden en op het bredere deel van de trap, waar die een wending maakt, zie ik dezelfde pracht en praal als in de kamer waarin ik sta. Ik kan niet verder zien dan waar de wending begint, het einde van de trap is verborgen, evenals de ruimte waarin hij eindigt. Het rustgevende, harmonieuze licht lijkt op te stijgen vanuit de ruimte onder aan de trap, lijkt mij te lokken… Zal ik er veiligheid vinden? Zal ik gaan? Maar de stemmen van de schimmen zijn er weer. Ze zenden waarschuwende signalen uit: niet die trap af, niet naar het lokkende licht beneden.
Resoluut keer ik me om en open de buitendeur die de Chinese niet op slot heeft gedaan. Ik sta weer op de stoep en probeer zo snel de brede treden dat toelaten, de straat te bereiken. De schemering neemt ons op. De straat ziet er nog steeds verlaten en troosteloos uit. Het meisje in mijn armen begint opnieuw te huilen en opnieuw besef ik dat ze voeding en een verschoning nodig heeft. Ze is kletsnat en koud. Ik ruik haar urine. Ik haast me de stille straat uit, mijn armen beschermend om het kleine lijfje van mijn kind in een poging mijn lichaamswarmte aan haar door te geven. Ik voel mijn emoties groeien… tranen vallen op de zijdezachte vlechtjes. terwijl ik overspoeld word door golven van helderheid die de herinneringen doen terugkeren, voel ik hoe de ijle draad van mijn tijdelijke werkelijkheid, slechts voor een beperkte tijd verkleefd met die van de vader van het kind, loslaat. ook voor hem zijn mijn tranen.
De stemmen van de schimmen omringen mij, klinken nu heel duidelijk: ‘Je hebt je opdracht uitgevoerd. We brengen je thuis’. thuis… dat is het woord dat mijn tranen, en daarmee de onzekere gevoelens die mij al die tijd hebben beheerst, wegneemt. ‘thuis’ betekent de zonnige planeet in het universum, die ik verliet met de opdracht terug te keren als de moeder van een kind van planeet Aarde, samen met het kind.
‘thuis’ betekent vrijheid en veiligheid. De schimmen nemen mij ten slotte volledig in zich op en leiden mij, waardoor ik door de doolhof van straten moeiteloos de weg vind naar het plein bij de rivier. op het grote grasveld hebben vage paddenstoelen een magische heksenkring gevormd. Een onzichtbare hand heeft voorzichtig hier en daar wat nevelflarden neergevlijd. Reeds wacht, niet te zien en niet te horen door een vroege voorbijganger, de grote zilveren vogel die ons zal thuisbrengen. Voor ik instap, zal ik mijn opvallend weelderige haardos alvast de vrijheid teruggeven en de hoofddoek, samen met de kleren die de Chinese me gaf, op het grasveld achterlaten, bij wijze van afscheid van de kille schemering van de aarde. Mijn kind en ik zullen vrij zijn en veilig, zodra de grote zilveren vogel ons heeft opgenomen en we op weg zijn naar het warme, glorieuze licht van onze dag.