Surilines: De Nederlandse taal moet gedekoloniseerd worden
Hogescholen en universiteiten in Nederland proberen het onderwijs inclusiever te maken en het curriculum aan te passen om institutioneel racisme tegen te gaan. Dat gaat niet zonder eerst de Nederlandse taal te dekoloniseren. Taalhistoricus Ewoud Sanders: “De geschiedenis van het n-woord toont op pijnlijke wijze de witte superioriteitswaan.”
Tekst Miriam van Coblijn
Het koloniale verleden heeft een jargon achtergelaten waarvan we de beladen oorsprong niet altijd beseffen. Dat stelt Ewoud Sanders, taalhistoricus en auteur van het boek Het n-woord. “Dekolonisatie van taal begint bij bewustwording. Taal weerspiegelt de heersende verhoudingen in de maatschappij. Daarom is het ook nodig om taal te dekoloniseren”, zegt Sanders. Met zijn boek pakt Sanders, bekend van de taalrubriek WoordHoek (twintig jaar lang in NRC), een heikel onderwerp aan.
“De geschiedenis van het n-woord toont op pijnlijke wijze de witte superioriteitswaan”, zegt Sanders. Die superioriteitswaanzin leverde in de Nederlandse taal woorden op als négeren (ik néger, jij négert) voor ‘hard en onbarmhartig behandelen’. En negerzweet voor ‘koffie’.
Sinds de publicatie van zijn boek krijgt Sanders vaak de vraag waarom hij, een witte man, dit boek heeft geschreven. “Hoe het voelt om gediscrimineerd te worden op basis van huidskleur weet ik niet uit eigen ervaring. Mijn intentie is vooral om te laten zien hoe racisme zich in de loop van de tijd heeft genesteld in woorden en uitdrukkingen. Omdat je natuurlijk altijd alert moet blijven op blinde vlekken, heb ik het manuscript laten meelezen door verschillende mensen van verschillende etniciteiten en leeftijden, in Nederland en Suriname”, vertelt Sanders.
Hij heeft ruim dertig jaar ervaring met onderzoek naar de geschiedenis van woorden en uitdrukkingen. In 2021 ontving hij daarvoor nog de Groenman Taalprijs. Deze prijs wordt elke twee jaar uitgereikt aan een mediapersoonlijkheid in Nederland of Vlaanderen die zich onderscheidt door goed en creatief gebruik van de Nederlandse taal.
De kennis bij witte Nederlanders over het slavernijverleden en de politionele acties in voormalig Nederlands-Indië van 1946-1949 is stuitend laag, stelt Sanders. “Ik mag hopen dat het curriculum in het onderwijs wordt verbreed. Het witte, onschuldige narratief over kolonialisme moet plaatsmaken voor een narratief dat recht doet aan de onderbelichte kanten. Want wat weten we eigenlijk van het geweld in deze Nederlands-Indonesische oorlog?”, vraagt Sanders.
Vincent de Rooij, universitair docent Antropologie aan de Universiteit van Amsterdam (UvA), vindt het opmerkelijk dat de invloed van het Surinaams op het algemeen Nederlands heel beperkt is gebleven. Met ‘Surinaams’ wordt Sranantongo bedoeld, de lingua franca van Suriname.
“Het Surinaams beïnvloedt het Nederlands wel in het overvloedige gebruik van het werkwoord ‘gaan’. Zoals in de zin ‘ik ga het vinden’. Hier wordt ‘gaan’ gebruikt als hulpwerkwoord”, zegt De Rooij. “Het Surinaams lijkt ook medeverantwoordelijk voor het verdwijnen van het onzijdige woordgeslacht. Woorden met het bepaalde lidwoord ‘het’ gaan over naar de klasse van ‘de’-woorden. In jongerentaal hoor je zo bijvoorbeeld ‘de huis’ in plaats van ‘het huis’ of ‘een mooie huis’ in plaats van ‘een mooi huis’. De ontwikkeling waarbij woordgeslachten versmelten is een natuurlijke ontwikkeling binnen West-Germaanse talen. De invloed van het Surinaams kan deze ontwikkeling versnellen.”
Invloed Sranantongo
Uit onderzoeksliteratuur blijkt dat de meeste woorden in straattaal een Surinaamse (Sranantongo) herkomst hebben. Surinaamse woorden zijn vooral populair onder jongeren. “Straattaal past beter bij de belevingswereld en sociale kringen van jongeren. Bovendien is het gebruik ervan soms een manier om gesprekken voor bijvoorbeeld docenten geheim te houden”, zegt De Rooij. Op de universiteit hoort hij dat sommige studenten bepaalde woorden gebruiken die kenmerkend zijn voor straattaal. Het gaat daarbij meer om losse woorden of korte uitdrukkingen.
Cedric Verwey, student Creative Business aan de Hogeschool van Amsterdam, is een van de studenten die ‘straattaal’ spreekt. “Het is voor mij een tweede natuur, evenals elk ander woord dat uit mijn mond komt. Straattaal spreek ik selectief meestal met vrienden of gelijkgestemden. Op de Hogeschool van Amsterdam hoor ik andere studenten van Surinaamse komaf, maar ook medestudenten van andere nationaliteiten straattaal praten”, zegt Verwey.
Het was taalhistoricus René Appel die in 1999 de term ‘straattaal’ introduceerde. Middelbare schooldocenten noemden het destijds nog ‘smurfentaal’: een mengeling van het Nederlands, Arabisch, Turks, Surinaams en Berbers die voor buitenstaanders onverstaanbaar was. De taal zou garant staan voor achterblijvende leerprestaties, beweerden de schooldocenten destijds. Maar de voor de buitenwacht vaak grove en beledigende ‘straattaal’-uitingen hadden volgens Appel het karakter van ‘ritual insult’, en waren dus eerder speels dan gewelddadig.
Onderzoek wijst uit dat ook WhatsApptaal bijdraagt aan een creatief gebruik van taal en taalbeheersing. Vanwege het gebruik op sociale media en in tekstberichten, zoals appberichten en (rap)muziek, is straattaal niet alleen een spreektaal, maar inmiddels ook een geschreven taal. Omdat deze taal veel wordt gebruikt in de straatcultuur, is kennis van straattaal zeker voor taptolken, ook wel interceptietolken genoemd, onmisbaar. Taptolken zijn tolken die naar afgetapte gesprekken luisteren en interpreteren, en ze tegelijk typen in het Nederlands. Ook criminelen, die vaak het object van politietaps zijn, maken gebruik van straattaal. In straattaal worden soms ook geheime boodschappen verhuld.
Tolerantie meertaligheid
Tien jaar geleden startte Ellen-Rose Kambel de Rutu Foundation, een stichting die zich inzet om het meertalige en interculturele onderwijs in Nederland tot norm te maken. Kambel: “Taal maakt onderdeel uit van je identiteit. Wie wordt gedwongen zijn eigen taal te vergeten of zelf als minderwaardig wordt beschouwd omdat hij een andere taal spreekt, verliest een deel van zijn identiteit en daarmee een deel van zichzelf.” Ze heeft vorig jaar meegewerkt aan het curriculum van een nieuwe Educatieve Master Primair Onderwijs aan de Erasmus Universiteit. Deze cursus is bestemd voor studenten die worden opgeleid tot leerkracht basisonderwijs. Meertaligheid wordt in alle vakken behandeld.
“Wereldwijd krijgen kinderen les in een voor hen vreemde taal omdat hun taal niet ‘de norm’ is. Thuis wordt de eigen taal gesproken, op school worden kinderen in het keurslijf van een andere taal en cultuur gedwongen. Ze kunnen hierdoor niet altijd even snel meekomen met de rest van de klas omdat ze eerst die kloof moeten overbruggen. Dat ze ook wat extra’s meebrengen, namelijk een andere taal, daar is weinig begrip voor”, zegt Kambel. De Rutu Foundation (‘rutu’ in het Sranantongo betekent ‘wortel’, red.) heeft in Suriname een tweetalige rekenmethode ontwikkeld. De methode sloeg bij de kinderen goed aan, maar werd niet ondersteund door Surinaamse beleidsmakers, die zich vasthouden aan ‘de Nederlandse norm’. Binnen Nederland vindt het concept van de Rutu Foundation wel zijn weg. Maar met goed lesmateriaal alleen ben je er niet, waarschuwt Kambel.
“De mindshift van de leerkrachten die ermee werken is moeilijker. Ons werk gaat dan ook veel verder dan het produceren van lesmateriaal. De Rutu Foundation verzorgt trainingen, we betrekken onderzoek en politiek bij ons werk en we bouwen aan een breed netwerk om intercultureel onderwijs een duurzaam en integraal onderdeel te laten zijn van het onderwijs”, zegt Kambel. Haar projecten rond meertaligheid in het onderwijs worden gesteund door de Europese Commissie en uitgevoerd in meerdere Europese landen.
Ook steeds meer wetenschappers werken samen met scholen aan een meertalige aanpak, onder meer in Utrecht en Groningen. Uit hun onderzoek blijkt dat leerlingen beter presteren wanneer ze hun thuistaal op school functioneel mogen inzetten. In februari van dit jaar besloot de gemeente Amsterdam dat meertaligheid op Amsterdamse scholen de norm moet worden. Dat zou helpen de onderwijsachterstanden terug te dringen, leerlingen meer zelfvertrouwen te geven en ouders in staat te stellen hun kinderen beter bij te staan.
Faya, law of nakken
“Het is lastig te voorspellen wat de toekomst van straattaal is. Er zal altijd een soort Nederlands zijn waarin gespeeld wordt met nieuwe woorden en woorden die ontleend zijn uit minderheidstalen. Een aantal van die woorden zal ook wel doordringen tot de spreektaal van grotere groepen, met name jongere sprekers. Het klinkt voor veel van hen spannender, cooler, vlotter dan algemeen Nederlands”, zegt De Rooij.
In Nederland kent bijna iedere jongere woorden als faya (heet), law (gek) of nakken (slaan), een vernederlandsing van naki. De transparante, eenvoudige structuur van de taal maakt dat Surinaamse woorden makkelijk aangeleerd kunnen worden. Daarnaast oefent de jongerencultuur van zwarte Surinamers al vanaf de periode rond de Onafhankelijkheid van 1975, toen grote groepen van hen naar Nederland kwamen, een grote aantrekkingskracht op Nederlandse jongeren uit. De Surinamers waren trendsetters in muziek, kleding en dans, waardoor het voor jongeren in Nederland aantrekkelijk werd om hun taalgebruik over te nemen.
De steden Damsko, Agga, Utka, Roffa, Ludu, Ally en Skiffa zijn respectievelijk Amsterdam, Den Haag, Utrecht, Rotterdam, Leiden, Almere en Scheveningen in het Algemeen Nederlands. De Bijlmer wordt Bemre, Bims of zelfs Smib (met omkering van de medeklinkers) genoemd. Zelfs landsnamen bestaan in straattaal, zoals Mokro voor Marokko, Doisri voor Duitsland, Bergi voor België en niet te vergeten Su voor Suriname.
De oudere generatie Surinamers heeft moeite met de manier waarop het Surinaams in jongerentaal wordt gebruikt, vervolgt De Rooij. “Ze zijn bang voor het ontstaan van een negatief imago van de Surinaamse gemeenschap. Het zijn vaak de grove woorden die in de Nederlandse jongerentaal voorkomen.”
Omdat veel straattaalwoorden agressief of stellig overkomen, wordt de taal nog vaak in één adem genoemd met taalverloedering en taalarmoede. “Maar dat hoeft echt niet zo te zijn”, zegt De Rooij. “Sommige onderzoekers noemen straattaal zelfs een vorm van poëzie. Juist jongeren die het Nederlands goed beheersen, gebruiken de straattaal op inventieve manieren. Je merkt dit bijvoorbeeld wanneer jongeren met ouders of docenten praten: dan schakelen ze vaak feilloos over naar het ‘normale’ Nederlands.”
Wat doen universiteiten?
De Universiteit van Amsterdam (UvA) initieert verschillende projecten rondom dekolonisatie. Dit academisch jaar organiseert de Faculteit der Geesteswetenschappen het publieksprogramma ‘Dekoloniale Dialogen@Humanities’, in en rond de zaal die bekendstaat als de ‘VOC-zaal’. Het programma omvat lezingen, performances, podcasts en kleine tentoonstellingen. “Onderzoek naar de eigen geschiedenis is belangrijk opdat we de feiten kennen, de erfenis van die geschiedenis onder ogen zien en rekenschap kunnen geven”, zegt Machiel Keestra, Centrale Diversity Officer van de UvA.
De Universiteit Utrecht (UU) doet nieuw onderzoek naar het slavernijverleden. Een onderzoek dat al in gang is gezet door de eigen collecties van de universiteitsbibliotheek te verbinden en zichtbaar te maken. De UU wil het debat aanjagen, bewustwording creëren en onderwijs geven. Het idee van dekolonisatie speelt al jaren een rol in het werk van een internationale groep wetenschappers verbonden aan de UU.
Op 19 juni 2023 heeft het kabinet in samenspraak met de familie en de Anton de Kom-stichting besloten om met de Vrije Universiteit Amsterdam (VU), de Anton de Kom-leerstoel te financieren. Eerder werd Anton de Kom al in de geschiedeniscanon opgenomen. De leerstoel zal in het academische jaar 2023-2024 bij de faculteit der Geesteswetenschappen plaatsvinden en zal zich richten op onderzoek naar de koloniale geschiedenis, het slavernijverleden en de gevolgen ervan. Anton de Kom was een Surinaams-Nederlandse antikoloniale verzetsheld en schrijver van het boek Wij slaven van Suriname, waarin hij de koloniale onderdrukking en het verzet van de Afro-Surinaamse bevolking tegen het Nederlandse koloniale bewind beschreef. De leerstoel draagt eraan bij dat Anton de Kom en zijn gedachtegoed hun rechtmatige plaats krijgen in het geschiedenisonderwijs en bevordert de trans-Atlantische academische samenwerking.
Dit artikel is onderdeel van de serie ‘Surilines’, een onderzoek naar de banden tussen Suriname en Nederland in aanloop naar 50 jaar Onafhankelijkheid. In 2023 ligt de focus op het onderwijs.
Deze publicatie is tot stand gekomen met steun van het Fonds Bijzondere Journalistieke Projecten en het Lira Auteursfonds Reprorecht. Bezoek de website www.surilines.nl voor meer informatie.
Dit artikel is verschenen in het oktobernummer van de Parbode, verkrijgbaar in de winkel in Suriname
Wilt u informatie over het afsluiten van een (digitaal) abonnement?
Klik op www.parbode.com/abonneren