Suriname wil beter gehoord worden op COP27
Suriname wil beter gehoord worden op de 27ste United Nations Climate Change Conference of the Parties (COP27), die dit jaar van 6 tot 18 november plaatsvindt in Egypte. Om dit te bewerkstelligen heeft ons land medio augustus een pact gesloten met de overige Caribische landen.
Door Zoë Deceuninck
Suriname heeft geen eigen stem op de Climate Change Conference of the Parties (COP), de jaarlijkse klimaatvergadering van de Verenigde Naties. Net als de Caribische landen, die ook geen eigen stem hebben, participeert ons land in de COP via de Alliantie van Kleine Eilandstaten, een groepering van in totaal 39 landen. Via deze alliantie neemt Suriname – gezamenlijke – standpunten in tijdens de vergadering.
Daarin wil het nu verandering brengen. “We eisen een betere plek in de onderhandelingen, eentje waarmee we een luidere stem hebben op de vergadering”, zegt Silvano Tjong-Ahin, minister van Ruimtelijke Ordening en Milieu. Hij was vorige week op de Bahama’s om zich samen met de landen in het Caribisch gebied voor te bereiden op de klimaatbesprekingen in Egypte.
Moe van beloftes
Met een luidere stem wil het Caribisch gebied de druk op de ontwikkelde landen opvoeren zodat die meer financiering voorzien voor de regio. De landen willen het geld dan gebruiken om zich weerbaar te maken tegen natuurrampen die het gevolg zijn van klimaatverandering, met name met infrastructurele projecten.
‘Als we onze belangen alleen maar behartigen als individuele kleine eilandstaten in ontwikkeling, zal onze stem niet worden gehoord boven de luidere, rijkere, koolstofproducerende belangen’, zei Philip Davis, de premier van de Bahama’s, daarover in een toespraak vorige week.
Hij voegde eraan toe dat Caribische landen ‘moe zijn van toezeggingen en beloften’, verwijzend naar de belofte die rijke landen in 2010 hebben gemaakt om vanaf 2020 elk jaar honderd miljard Amerikaanse dollar aan klimaatsteun te verlenen voor armere landen. Die belofte zijn ze nog steeds niet nagekomen.
In totaal waren achttien Caribische landen uitgenodigd voor de tweedaagse bijeenkomst op de Bahama’s. De resultaten van de besprekingen zullen in een document worden gepresenteerd op de COP27 in Egypte. De Caribische landen, inclusief Suriname, zullen daar optreden als één blok.
Een van de zaken waar het Caribisch gebied de aandacht op wil vestigen is het voorstel dat alle olie-exporterende landen in de wereld twee procent van de waarde van hun olie-export in een fonds zetten. Het geld uit het fonds moet gebruikt worden voor het herstellen van ‘loss and damages’, verliezen en schade die (kleine) landen leiden door natuurrampen die zijn ontstaan als gevolg van klimaatverandering.
“Als we kunnen aantonen dat een natuurramp het gevolg is van klimaatverandering, zullen wij ook een beroep kunnen doen op dit fonds”, zegt Tjong-Ahin. Maar als olie-exporterend land zal Suriname ook geld moeten afstaan aan dit fonds.
Stop investeringen
De nieuwe offshore olie-industrie van Suriname brengt het land in een lastige positie. Suriname heeft zich weliswaar gecommitteerd aan het internationaal Klimaatakkoord van Parijs, maar het is niet van plan de olie – en daarmee gepaard gaande oliedollars – in de grond te laten zitten. Dat is iets wat wel zou moeten als de wereld haar doelstellingen van het Parijsakkoord wil behalen en de verdere opwarming van de aarde wil stuiten, zo staat in een rapport van het Internationaal Energieagentschap.
Vorig jaar vroeg president Chandrikapersad Santokhi om ‘een uitzonderingspositie’ op de COP26 in Schotland. Maar Tjong-Ahin benadrukt dat Suriname van niemand toestemming nodig heeft om zijn oliebronnen te ontwikkelen.
“Rijke landen beloven steeds dat ze ons gaan helpen in de strijd tegen klimaatverandering, maar ze helpen niet”, zegt Tjong-Ahin. Suriname zal voor zichzelf moeten zorgen, stelt de bewindsman, en daarvoor heeft het de inkomsten uit de ontwikkeling van de olie- en gasindustrie hard nodig.
“Met dat geld kunnen we ons land beschermen tegen het geweld dat de rest van de wereld ons aandoet”, zegt Tjong-Ahin, die eraan toevoegt dat de rijke, ontwikkelde landen die veel meer uitstoten eerst moeten stoppen alvorens Suriname met de vinger te wijzen.
Troef
Suriname heeft bovendien iets wat veel olieproducerende landen niet (meer) hebben: bos. Veel bos. Met 93 procent van het landoppervlak aan bosbedekking is Suriname een van de drie landen in de wereld die carbonnegatief is, wat betekent dat ons land meer koolstofdioxide opneemt dan dat het uitstoot. Dat kan het land inzetten als troef in de vraag voor meer financiering ondanks de nieuwe, vervuilende olie-industrie die het wil ontwikkelen.
Suriname sloot eind vorig jaar al een koolstofkredietovereenkomst met oliebedrijf TotalEnergies, dat samen met APA Corporations olie heeft ontdekt voor onze kust. TotalEnergies maakt volgens de overeenkomst 50 miljoen Amerikaanse dollar vrij voor verschillende milieuprojecten in Suriname. In ruil daarvoor mag het bedrijf zijn uitstoot compenseren met de koolstofkredieten die het verdient uit deze projecten.
Op deze manier wil Suriname het beste van twee werelden combineren: de internationale status van carbonnegatief land behouden en tegelijkertijd een welvarende olie-industrie nastreven. Maar dan moet het bos wel blijven staan en daarvoor moet de wijdverbreide (illegale) mijnbouw een halt toegeroepen worden.
“De mijnbouwsector moet aangepakt worden, dat staat als een paal boven water. We moeten er de middelen en capaciteit voor mobiliseren”, zegt Tjong-Ahin. Suriname kan daarbij alle hulp van de wereld gebruiken. “Wanneer we meer ruimte krijgen om te praten zullen we meer druk zetten op rijke landen om hun financieringsbeloftes na te komen.”