Surinamers in de polder
Harry van Bommel is voor veel Surinamers geen onbekende. Al jaren laat hij als parlementariër in de Nederlandse Tweede Kamer namens de Socialistische Partij (SP) van zich horen over Surinaamse aangelegenheden. Ook pakt hij met enige regelmaat het vliegtuig richting ons land. Met zijn acties haalt hij vooral in Suriname het nieuws, voor Nederlandse media is het vaak niet belangrijk wat hij te zeggen heeft. Binnen zijn eigen partij is hij wat de voormalige kolonie betreft eigenlijk een einzelgänger; in verkiezingsprogramma’s van de SP in de afgelopen jaren komt het woord Suriname niet voor.
Dat neemt niet weg dat Van Bommel in ieder geval heeft aangetoond een voorliefde te hebben voor Surinamers, met name die in Nederland wonen. Dat heeft nu geresulteerd in een boek over die SuriNeds, met als voorspelbare titel Surinamers in de polder. Hij sprak hiervoor met bekende (Humberto Tan, Noraly Beyer, Jetty Mathurin) en iets minder bekende (Guilly Koster, Donita Singodikromo, Nonita La Rose) Surinaamse Nederlanders naar hun leven in het koude kikkerland aan de Noordzee.
Echte verrassingen leveren die verhalen niet op, soms bekruipt je zelfs het gevoel van ‘maar dat wist ik al’. Zoals Noraly Beyer die vertelt over de Decembermoorden, die voor haar ‘een keerpunt’ waren. Dat hebben we al heel vaak uit haar mond horen komen. Mede door de vlotte schrijfstijl is het desalniettemin een aardig boekje voor iedereen die belangstelling heeft voor het vaak moeizame pad dat veel Surinamers in Nederland hebben bewandeld om iets te bereiken. Een pad vol onbegrip, discriminatie en aanpassingsproblemen. Het is prettig voor Van Bommel dat de zichzelf mensenrechtenactiviste noemende Barryl Biekman extra aandacht aan Surinamers in de polder heeft gegeven, doordat ze publiekelijk viel over het gebruik van het woord ‘neger’ in het boek. Prem Radhakishun, een van de vijftien geïnterviewden, had het lef om het een keer uit te spreken. Van Bommel was (terecht) van mening dat hij dat niet moest schrappen.
Biekman, die zelf ook aan het woord komt, zocht na de verschijning van het boek, namens een zeer kleine minderheid, weer eens spijkers op laag water. Jammer dat Van Bommel haar voor het boek niet heeft gevraagd waar het geld is gebleven dat ze de afgelopen jaren heeft ingezameld – met mede-initiatiefnemers in Suriname, zoals Winston Wirht, Iwan Wijngaarde en Rudi Bottse – dat bestemd was voor een slavernijmonument dat er nooit is gekomen.
Biekman is, zoals voor wie haar kent ook valt te verwachten, de meest verbitterde Surinaamse Nederlander die is geportretteerd. ‘Als er wordt gezegd dat de Surinamer is doorgestoten naar de top, dan bedoelt men gewoonlijk de Hindoestanen. Die kom je tegen in de advocatuur, het notariaat en de makelaardij. Nederlanders kijken daarom ook anders naar Hindoestanen dan naar Afrikaanse Surinamers. Ik heb soms het idee – en dat is puur een gevoelskwestie – dat witte mannen bang zijn voor zwarte mannen. Dat is denk ik onderhuidse emotie voor wat hun voorvaderen de zwarte mannen hebben aangedaan. (…) Het is niet niks als je in de films ziet hoe de witte man de zwarte man vernedert. Het wordt nog steeds vertoond. Kijk maar naar die schildering op de Gouden Koets. Dat is zo vernederend.’
De anderen zijn positiever en eerder dankbaar voor de opleiding en/of kansen die hen in het moederland van weleer geboden zijn. Eén ding hebben ze allemaal gemeen: die onlosmakelijke band met Suriname en in sommige gevallen de hunkering om hier ooit terug te keren. Maar nog vaker is er die spagaat, die een been in Suriname zet en het andere in Nederland houdt. Jetty Mathurin verwoordt dat het beste: ‘Tegen mijn kinderen heb ik gezegd dat ze me na mijn dood moeten verbranden en de as in twee urnen moeten doen. De ene moeten ze leeggooien in de Maas, de andere in de Surinamerivier’.
Surinamers in de polder. Vijftien Surinamers over hun komst naar Nederland, Harry van Bommel, 2015, Uitgeverij van Gennep, ISBN 978 94616 4 977 5