Surinamers op Curaçao
Bon bini?
Curaçao: een klein eiland in de Caribische Zee, een grote trekpleister voor landgenoten die het hier in de afgelopen jaren niet meer zagen zitten. Hoe verging het onze landgenoten? Waar moesten ze aan wennen? Wat viel ze tegen? Waar waren ze blij mee? In gesprek met twee dames, de één vertrok in 1986 de ander in 2004.
Germaine krijgt een beurs van de Organisatie van Amerikaanse Staten (OAS) voor de School of Dance in Jamaica. “Ik heb de situatie gekend vlak na de coup: geen eten, de winkels leeg, het geld devalueerde. Ik was 24. Ik dacht, moet ik hier naar kijken voor de rest van mijn leven? Ik wilde altijd graag studeren, psychologie. Toen die beurs van de OAS kwam, dacht ik liever iets dan niets.”
Op de terugweg blijft ze plakken in Curaçao. “Ik wilde een betere toekomst voor mezelf, ontmoette een Curaçaoënaar, ben getrouwd.” Ze stapt het onderwijs in, de Albert Schweitzerschool, één van de meest prestigieuze scholen. “Alle Nederlandse kinderen kwamen daar.”
Gail vertrekt in 2004 naar Nederland om te studeren. “Het ging daar niet zo goed. Mijn moeder zat al een jaartje op Curaçao. Ze zei ‘kom hier kijken’. Ik ben gegaan, heb me ingeschreven op de universiteit. Die eerste maanden waren ‘helemaal niet fijn’. Ze eisen dat je hun taal spreekt. Als je de taal niet spreekt, zijn sommige mensen niet aardig tegen je.”
Avontuur
Germaine ervaart haar verblijf op Curaçao als een avontuur. “Ik ben iemand die zich in de regio snel kan aanpassen, in Nederland word ik na een week gek. Op Curaçao maakte ik vrienden, vooral in de kunstwereld. Gail past zich wat moeilijker aan. Op de universiteit wordt officieel Nederlands en Engels gesproken. Als de klas alleen uit Antillianen bestaat, geeft de docent les in het Papiamentu. Gail: “Als ik dan aangaf dat ik de taal niet goed kon verstaan vroeg men: ‘Hoe lang ben je al hier?’ Net een paar maanden dus. Reactie: ‘als ik een maand in Suriname zou zijn sprak ik al Surinaams’.
“Op een gegeven moment wilde ik naar de rector stappen, omdat het echt irritant werd.” Na zes, zeven maanden vindt ze haar draai. “Ik ben zelfstandiger geworden, heb geleerd dat ik dingen zelf moet aanpakken. Ik doe nu mee met hun feesten, dans salsa. Maar ik weet niet of ik met een Antilliaan zou kunnen trouwen.” Germaine: “Iedereen die binnenkomt, is maar een binnenkomer. Een Puertoricaan, Haïtiaan, Surinamer, allemaal binnenkomers. Alleen het Creoolse gedeelte van Curaçao is Yu di Kòrsou, kind van het eiland. Mijn kinderen zijn op Curaçao geboren, maar zij worden niet voor vol aangezien: ‘Donder op naar dat land van jou’. Waarom behandelt men ze als stiefkinderen? De stem van die ‘binnenkomers’ klinkt nauwelijks door in de culturele uitingen. Ik zie de dansa, mazurka, tumba, alleen zwart Curaçao. Jammer. Het is hun worsteling met de eigen identiteit.”
Gail: “Mijn moeder is geboren op Aruba, dus feitelijk is ze Arubaan. Maar nee, alleen als je moeder én je vader uit Curaçao komen, tel je mee. Behalve als je iets goeds doet, dan ben je opeens Yu di Kòrsou. Tijdens een missverkiezing deed ooit een dame mee die op Curaçao was geboren. Ze werd op alle fronten tegengewerkt. Tot zij in Amerika tweede werd, toen was ze opeens ‘één van ons’.”
Onvriendelijk
“Voor buitenlanders is men vaak onvriendelijk”, vervolgt Gail. “Als je in de rij staat bij de vreemdelingendienst, lijkt het alsof jij moet smeken of je mag komen studeren. Ze hebben er alleen maar voordeel aan. Je betaalt voor je papieren, voor je studie, voor je verzekering. De procedure verandert constant: vandaag moet je een nummer hebben, morgen moet je in de rij staan, overmorgen moet je er vóór een bepaald tijdstip zijn. Ik heb mensen gekend die hun studie niet hebben afgerond vanwege die vreemdelingendienst.”
Germaine: “In het begin hoefde ik geen Papiamentu te praten. Dat veranderde toen ik ging werken voor een vereniging met als doel de bevordering van het Papiamentu. Als gezicht van de organisatie vond ik dat ik het Papiamentu moest leren. Ik vertaalde teksten van het Papiamentu naar het Nederlands of Engels. Toen ging ik me verdiepen in de strijd voor het Papiamentu.”
Om die strijd goed te begrijpen neemt Germaine ons mee, naar 1969, de brand in Willemstad. “De Curaçaoënaars vonden dat ze niet gelijk betaald werden. Dat klopte. Ze vonden dat ze niet gelijk behandeld werden, dat klopte ook.” Germaine schetst een beeld van de verdeel en heerspolitiek van Nederland: vroeger had je blanken, daaronder Surinamers, daaronder Portugezen, daarna een hele tijd niks en dan Curaçaoënaars.
“De gedachte is nu: wij willen als volwaardig mens gezien worden. Onze taal is daar een aspect van. Als je die visie begrijpt, dan begrijp je waarom mensen zich verzetten tegen alles wat maar Nederlands is. Binnen no time word je gevraagd ‘praat je nog geen Papiamentu?’ Alsof het een verplichting is. Niet iedereen is even taalgevoelig. En als je Papiamentu praat zoals ik, zeggen ze ‘je praat nog steeds met een accent’. Ja God, het is mijn moedertaal niet.”
Het grote probleem met de identiteit weerspiegelt zich in het onderwijs.
De officiële instructietaal is Nederlands, de boeken zijn in het Nederlands, het examen eveneens. De onofficiële instructietaal is Papiamentu, proefwerken mogen in het Papiamentu. Je hebt leerlingen die alleen Papiamentu willen praten, docenten die alleen lesgeven in die taal. De resultaten in het onderwijs zijn dan ook bar slecht. Er zijn kinderen die geen van beide talen beheersen. Welke prijs betaal je uiteindelijk om trots te zeggen ‘wij praten hier Papiamentu?’ Laat die kinderen één taal goed beheersen, tot en met VWO, dan hebben ze een goede basis.”
Germaine: “Toch kunnen wij wat van die nationale trots leren, want ze zijn hartstikke trots op hun eiland.” Ook Gail kent die trots: “Als ik zeg dat ik lekker naar Suriname ga, dan denken ze ‘die rimboe van jullie kan nooit beter zijn dan hier’. “Wat toerisme betreft, kunnen we heel veel van ze leren, wat we allemaal nog kunnen doen hier. Ze zijn heel ver in het maken van televisieprogramma’s, advertenties, reclame, in het versieren van feesten.”
Sfeer
Germaine: “De verkoop van Suriname, ons hout, ons goud voor een appel en een ei. Curaçao heeft ook zijn slechte overeenkomsten, maar zo erg is het nog net niet. Er zou beleid moeten komen voor Paramaribo, waardoor je geen verstorende gebouwen krijgt. Op Curaçao probeert men de sfeer van de stad te handhaven.
Willemstad is trots op zijn historische gebouwen, dat merk je hier niet. Men onderhoudt daar ook beter. Hier wordt het gewoon kapot geslagen.”
“Wat Curaçaoënaars van ons kunnen leren, is vriendelijkheid, openheid, mensen een kans geven, niet direct afstoten, niet direct beoordelen. En koken kunnen ze van ons leren, onze keuken is veel gevarieerder”, meent Gail. Germaine haakt daar op in: “Wij zijn open, spontaan, dat heb ik ook. Dat iemand zegt ‘wat ga je morgen doen? O, kom mee daar en daar heen’. Of ‘ik heb nog wat eten over, jullie kunnen hier komen eten hoor’. Dat is leuk, dat is warm. In Curaçao kom je dat niet zo vaak tegen.”
Wegwezen
“Zodra mijn moeder met pensioen gaat, dan is het wegwezen”, weet Gail. “Dat heeft ze al gezegd. Elke vakantie is ze weg, Miami, Nederland, Suriname. Voor je geld is het goed, maar ik denk niet dat ik altijd daar blijf. Na een jaar word ik gek, ik krijg heimwee. Ik moet vier keer per jaar weg kunnen. In december ben ik altijd in Suriname, owru yari zou ik niet willen missen. In mijn werk heb ik heel andere mensen leren kennen. De meeste van mijn collega’s hebben in Nederland gestudeerd. Ze zijn vriendelijker, staan open voor andere culturen. Ik zie dat ik vooruit ga. Ik heb een autootje kunnen kopen, ik kan op vakantie wanneer ik wil, een weekje naar Miami, een weekendje naar Aruba. Nu geniet ik er van. Niet dat ik daar zou willen wonen op mijn ouwe dag, liever niet.”
Germaine: “Curaçao heeft me veel geboden. Ik ben interne begeleider, dat was mijn droombaan. Zou ik die mogelijkheid hier ook hebben gekregen? Maar toch, ik mis een stukje aansluiting.
Over vijftien jaren ga ik met pensioen, dan zijn mijn kinderen weg. Ik denk dat ik terugkom. Als je creatief bent, kun je een heleboel doen. Ik ga geen eethuis opzetten. Dat lijkt me niks. Maar er moet iets zijn dat ik kan. Ik heb destijds gekozen voor Curaçao. We zijn nu 25 jaar verder. Is geld zaligmakend voor welzijn, als ik mij in Suriname gelukkiger voel?