Tori’s tussen teloorgang en opleving
The end
Verhaaltraditie tussen teloorgang en opleving
Vertelavonden, wedstrijden, workshops: men zou kunnen denken dat tori’s nog op ieders lippen liggen. Maar afgezien van georganiseerde events die de vertelkunst levend houden: wie vertelt eigenlijk nog verhalen? Heeft de traditie een toekomst? Een speurtocht naar plaatsen en mensen die het kunnen weten.
Donderdag, 14 februari. Valentijnsdag. In Tori Oso, letterlijk ‘het verhalenhuis’, wordt het langzaam druk. Vooral dames van wie het haar al grijst, zoeken naar een vrije plaats. Soms onder begeleiding van jongere vrouwen. Hun dochters? Men kent elkaar, begroet elkaar met een luid ‘Hallo’ of bosi’s. Koppels zie je nauwelijks, terwijl vanavond toch echt de kracht van de liefde centraal staat. Zodra de voorstelling begint, luisteren de gasten gespannen wat ‘Hilli en Gilli’, een alias voor Hilli Arduin en Guilliaume Pool, te vertellen hebben: over een jongeman die verliefd wordt op de ‘Watramama’, bijvoorbeeld. Maar vooral wordt gelachen: hard en vanuit het hart. En gezongen. Als Pool twee traditionele liederen in het Sranan aanheft, zingen de bejaarde dames krachtig mee. De jongeren kijken verwonderd rond. “Ik vind het jammer, dat deze mooie volkszang verdwijnt. Ervoor in de plaats komt enkel ‘tsch… tsch…tsch…’”, schertst Pool, en imiteert een HipHop-performance. Een grap, maar wel een met een kern van waarheid. Hoe staat het eigenlijk met de orale traditie, en vooral met de verhaaltraditie?
Verhalen verdwijnen
“Mijn ervaring is dat het vertellen van verhalen verdwijnt. Dat is jammer”, vindt Hilli Arduin. De vertelkunstenares, met als woonplaatsen Amsterdam en Paramaribo, geeft naast voorstellingen ook workshops waar mensen kunnen leren een boeiend verhaal te vertellen. Bovendien gebruikt Arduin als psycholoog en orthopedagoog haar verhalen bij het werken met kinderen en jongeren. Wat van de orale traditie blijft bestaan, is volgens haar een bijzondere manier van communicatie: “Terwijl ze in Europa informatie zakelijk doorgeven, brengt men in Caribische landen en in Suriname de boodschap vertellend door.” Volgens haar collega Guillaume Pool leeft de traditie alleen nog in het binnenland. “De verhalen zijn er noodzakelijk om kennis over te brengen aan volgende generaties.” De beroepsverteller weet dat sommige Inheemsen het vertellen nog gebruiken in hun opvoedingssysteem. “Er zijn stammen waarin kinderen niet bestraft worden bij gedragsproblemen. In plaats daarvan probeert men met verhalen het gedrag te corrigeren.” Dat geldt volgens hem echter niet voor Paramaribo. “Helaas! In de stad zijn er hier en daar nog oudere mensen of leerkrachten die verhalen vertellen. Soms ook ouders, die er nog tijd voor hebben. Maar de massa doet het niet meer.” Zowel Arduin als Pool kan zich nog goed de tijd herinneren dat het vertellen van tori’s in hun gezinnen een belangrijk ritueel was: “Mijn moeder en oma vertelden altijd verhalen. Altijd!”, benadrukt Arduin. Zij hebben haar de liefde voor verhalen met de paplepel ingegoten. Pools grootmoeder maakte van een verhaal een klein feestje: “Wij moesten daarbij zingen en spelletjes spelen.”
Rouwplechtigheden
Een grote rol speelde het vertellen ook bij de rouwbijeenkomsten, herinnert de verteller zich: “Acht dagen naar een begrafenis vond een sessie plaats, de aitidei, waarbij de hele nacht tot de ochtend door verhalen werden verteld. Vaak sliep ik als kind erbij in en wanneer ik weer wakker werd, waren ze nog steeds bezig met vertellen.” Het ritueel begon altijd met een vaststaande formulering, waarop een raadsel volgde. Daarna begon het eigenlijke verhaal, waarbij het publiek mocht interrumperen, op de manier van ‘ik was er ook’. “Daardoor ontstond een fantastische dialoog”, vertelt Pool in vuur en vlam. “Er waren professionele vertellers, die niets anders deden dan dat. Voor hun voordrachten kregen ze te drinken en te eten, en zo liepen ze van de ene naar de andere rouwceremonie.” Wilgo Baarn en Humbert Oosterwolde, beiden verbonden aan de Afro- Surinaamse vereniging Naks, weten dat er bij rouwfeesten in de stad nog wel eens verhalen worden verteld. Zowel op de singi neti als op de aitidei daarna. Tegenwoordig kiezen families echter voor een kortere ceremonie op de vooravond. Vroeger begon de avond om acht uur, en ging door tot vijf uur in de ochtend. Tegenwoordig is het vaak al om twaalf uur voorbij. “Dat heeft te maken met fysieke omstandigheden: want op de dag van de begrafenis moet er nog zo veel worden gedaan en daarvoor willen de gezinsleden graag uitgerust zijn.” Juist na twaalf uur begint men traditioneel te vertellen, dus wordt het steeds vaker weggelaten. “Maar vooral in de districten staan de ouderen er nog op, dat de ceremonie tot vijf uur doorgaat”, aldus Oosterwolde. De aitidei moet de mensen afleiden en een gezellige sfeer brengen. “Dat is eerder een lekker feestje, en vertellen mag dan ook voor twaalf uur”, legt Oosterwolde uit. Hij is zelf trouwens een van de weinige jonge vaders die nog traditionele verhalen aan zijn kinderen vertelt. Inspiratie daarvoor krijgt hij van zijn schoonvader: “Hij kent heel wat verhalen, die hij me vaak vertelt als wij op de kostgrond bezig zijn. Zijn eigen kinderen hebben er geen belangstelling voor, maar ik wel.” Van deze verhalen maakt hij aantekeningen, om ze later thuis aan zijn kinderen op zijn eigen manier te vertellen. Meestal zijn het Anansitori’s. Op de vraag of vertellingen ook in de toekomst nog een rol spelen in het stadsleven, reageert Baarn sceptisch: “Ik ben bang van niet. Alleen de rouwrituelen blijven voorlopig nog, en zelfs daarbij wordt het niet meer zo veel gedaan. Echte vertellers zijn er eigenlijk niet meer.” In de Marrondorpen valt het nog erg mee, volgens Ifna Vrede van de Stichting Fonds Ontwikkeling Binnenland. Behalve bij de rouwplechtigheden, worden ook bij andere ceremoniële activiteiten zoals geboortes, huwelijken, en het volwassen verklaren van jongeren nog verhalen verteld, met zang of iets anders als intermezzo. “Maar ook tijdens de vrije uurtjes, onder een boom of bij de veranda van de hut is er altijd een grootoom of -tante die aan overdracht doet, die zijn of haar wijsheid met je deelt”, weet Vrede.
Pyjai-verhalen
Als je over de verhaaltraditie in Suriname wilt praten, praat je echter niet alleen over de traditie van de stadscreolen en Marrons. Zo rijk het land aan culturen is, zo rijk is het ook aan vertellingen. Michiel van Kempen heeft in 2003 de verschillende genres in zijn standaardwerk Een geschiedenis van de Surinaamse Literatuur verzameld: zo kennen de Inheemsen bijvoorbeeld verhalen over het dagelijkse leven, over zeden, geschiedenis en de magische pyjai-verhalen. In de orale cultuur van Marrons en Creolen vind je de beroemde vertellingen over de spin Anansi of fostentori, ‘vroegeretijdverhalen’ met een bijzondere sacrale kracht. De hindoes verbinden hun epen Ramayana en Mahabharata met vertelkunst en de Javaanse verhalen over het konijn Kantjil zijn vergelijkbaar met de Anansitori’s. Verhalen uit de hele wereld dus, die in Suriname samenkwamen, lange tijd naast elkaar bestonden – en zich soms ook vermengden. “Mijn vader was bijvoorbeeld niet specifiek een Karaïbse, maar een Surinaamse verteller: hij vertelde Anansitori’s”, herinnert Nardo Aloema zich. De schrijver uit Christiaankondre in Galibi was werkzaam bij de afdeling Cultuurstudies van het ministerie van Onderwijs en was voorzitter van de Organisatie van Inheemsen in Suriname (OIS). Het is interessant, wat Michiel van Kempen in de jaren negentig over het dorp Galibi ontdekte. De Karaïbse cultuur kwam volgens hem tijdens het militaire regime en de Binnenlandse Oorlog onder druk te staan. De sociaaleconomische crisis zorgde ervoor dat vele jonge mensen de dorpen verlieten, zodat die uiteindelijk vergrijsden. Met het overlijden van de oudere inwoners verdween dus ook de culturele kennis. Alleen Galibi, grotendeels onaangetast gebleven door de oorlog, kon zijn oorspronkelijke cultuur bewaren. En dat is volgens Aloema ten dele nog steeds zo: “Iedereen beheerst nog de Karaïbse taal, zelfs de kinderen leren die nog vanaf hun geboorte. Er bestaat zelfs een eigen radiozender in het Karaïbs.” Hij schat dat er nog zo ongeveer twintig vertellers bestaan, met een leeftijd van vijftig jaar en ouder. Echte, ouderwetse Karaïbse vertellers zijn er echter heel weinig. “Want daarvoor moet je pyjai zijn.” Om pyjai, een geestelijke leider of sjamaan, te worden, is een jarenlange opleiding nodig. Tijdens deze training leer je bijvoorbeeld met de geestenwereld te communiceren, maar ook de oude Karaïbse verhalen en liederen. Op initiatief van jongere dorpsbewoners werden er in de jaren tachtig culturele organisaties opgezet, die zich onder andere met het vastleggen van orale vertellingen bezighielden om ze voor verdwijnen te behoeden. Sinds 1983 bestaat onder andere Stichting Oemari, waaruit de toneelgroep Epakadono ontstond, met Aloema als mede-oprichter. “In deze tijd begon zoiets als een bewustwordingsproces in heel Suriname: bij de inheemsen ontstonden bijvoorbeeld organisaties voor Karaïbse en Arrowakse zang en dans”, bevestigt hij. Ondanks die initiatieven lijkt er ook in Galibi niet meer vaak meer verteld te worden. “Verhalen levend houden is moeilijker dan liederen en dansen, omdat ze vroeger niet opgeschreven werden.” Tegenwoordig wordt volgens Aloema, behalve bij feesten, bijna niet meer verteld. Soms nog in gezinsverband, maar daar schijnt het eveneens te verdwijnen. En ook als opvoedingselement raakt het in onbruik. Volgens Aloema kennen de jongeren de oude Karaïbse verhalen uit Galibi niet meer. Om dit te veranderen, is werkt hij aan een boek over deze vertellingen. Ze zullen tweetalig, in het Karaïbs en in het Nederlands, verschijnen. “Het zijn zulke mooie verhalen. Het is jammer dat ze niet meer verspreid worden, niet in Galibi en niet in Suriname.”
Veranderde maatschappij
De redenen voor de teloorgang van de verhaaltraditie in Suriname liggen volgens de deskundigen in de veranderde maatschappij. Er blijft gewoon geen tijd meer over voor verhalen: “De vader werkt, de moeder werkt, oma’s werken, opa’s werken. Vroeger was het al om zes uur avond, om acht uur ging men al slapen. Vandaag werkt men dan nog – en daarna kijkt men tv en luistert men naar de radio in plaats van naar verhalen”, beargumenteert Arduin. Ifna Vrede bevestigt deze visie: “Dat de verhaaltraditie in de kuststreken aan het verdwijnen is, komt volgens mij door de nieuwe technologische ontwikkelingen, dus radio, tv, dvd’s en zo verder. Men stopt tijd in studie, sociale media, disco, muziek en andere moderne bezigheden. Hierdoor heeft men weinig ruimte om naar elkaars verhalen te luisteren, vooral op een traditionele manier.” Michiel van Kempen brengt de oorzaken terug tot de formule ‘kerstening, urbanisatie, verwestersing en technologisering’. Bovendien benoemt hij een specifiek Surinaamse reden: de transmigratie die volgde op de aanleg van het stuwmeer. Daardoor werden veel mensen naar de stad gedreven, waardoor zij zich vervreemdden van het traditionele leven. ‘Maar ook voor degenen die aan de rivieren bleven wonen, heeft de transmigratie een grote mentaliteitsverandering teweeggebracht. Weinig jongeren vonden wat zij verwacht hadden, met als gevolg afbrokkeling van het gezag van de ouderen, onverschilligheid en criminaliteit’, constateert Van Kempen in zijn boek. Het vertellen van verhalen raakte daardoor op de achtergrond.
Uitdrukkingsmiddel
Als de verhaaltraditie in Suriname uitsterft, verdwijnen niet alleen de verhalen, maar ook een heleboel functies ervan. Pool geeft net als Arduin workshops voor toekomstige verhalenvertellers. Hij laat de handout voor de colleges zien, waarin hij ook belangrijke kwaliteiten van verhalen heeft opgesomd. “Door verhalen geef je zoveel normen en waarden mee. Het is niet alleen zonde, het is bijna een misdaad dat deze traditie verdwijnt.” Daarnaast dienen ze ter amusement, voor het doorgeven van informatie, maar ook voor het bewaren van cultureel erfgoed. Volgens Pool zouden verhalen goed tot hun recht komen in het onderwijs: “Daarin moet het ten eerste worden opgenomen.” Zo bevordert het de taalontwikkeling en het concentratievermogen. Bovendien kunnen gedragscorrecties via verhalen bereikt worden, omdat een kind tijdens een vertelling openstaat voor een leerproces, aldus Pool. Daarnaast kunnen verhalen ook een middel zijn om zorgen en spanningen te verwerken en om zich uit te drukken. Dat ervoer Pool toen hij uitgenodigd was om in jeugddetentiecentrum Opa Doeli te komen vertellen. “De meisjes waren in het begin bange vogeltjes, maar ook de jongens waren timide. En aan het einde dansten ze! Dat was een openbaring!” Hij zou graag zien dat het verhalen vertellen een vaste ritueel wordt bij Opa Doeli: “Daarmee kan je de jongeren enthousiast maken om zelf het verhaal achter hun ‘misdaad’ te maken. Want een kind wordt niet zomaar crimineel.”
Wilmart
Wilmart Jacobus is zeventien jaar oud en zit op de Mulo in Paramaribo. Hij is bescheiden en toch een kleine ster op zijn school. Want: hij is een verteller. Een goede verteller! Het mag zo zijn dat de verhaaltraditie aan het verdwijnen is en dat mensen klagen dat de jongeren er geen belangstelling meer voor hebben: Wilmart bewijst het tegendeel. Zijn verhalen verzint hij zelf, of hij vertelt verhalen die hij van vroeger kent, maar zijn publiek niet. Vroeger, daarmee bedoelt hij zijn kinderjaren in Jaw Jaw: “’s Avonds zaten wij regelmatig samen en vertelden verhalen. Dat gebeurde spontaan, meestal in de weekenden.” Vooral de verhalen van zijn opa, maar ook van de radio in het binnenland zijn inspiratie voor hem. Wanneer hij samen is met zijn vrienden vragen ze hem altijd om iets te vertellen. “Tijdens vrije lesuren moet ik voor de klas gaan staan en mijn verhalen voordragen.” Dat gebeurt dan in het Nederlands. Het zijn vertellingen over Anansi, maar ook over Wilmarts vrienden en hemzelf. Al toen hij acht jaar was begon hij tori’s te verzinnen en aan zijn vrienden te vertellen. “Wanneer ik thuis ben en rustig zit, dan komt er vaak een idee voor een nieuw verhaal. En als ik aan het vertellen ben, heb ik steeds nieuwe invallen over hoe het verder moet gaan. Dat kan dan een heel lang verhaal worden”, beschrijft hij enthousiast. Op de vraag of hij nu spontaan iets wil vertellen, kijkt hij een momentje geconcentreerd naar beneden, dan uit het raam. Hij glimlacht en begint een verhaal over een tocht door het bos met zijn vrienden, waarbij ze een dier schieten en ontdekken dat het een gouden tand heeft. Wilmart wil later niet per se terug naar het binnenland: “Ik vind Paramaribo leuker.” En van de oude tradities, zoals de rouwceremonieën, houdt hij ook niet. “Nee, nee, dat is niets voor ons jongeren.” Maar verhalen op zich vindt hij belangrijk: “De mensen willen soms lachen, plezier hebben, dat kunnen verhalen bereiken.” Volgens hem zijn ook jonge mensen enthousiast over verhalen – hijzelf en zijn publiek zijn het beste bewijs. Ook in toekomst wil hij verhalen vertellen, misschien ook iets schrijven. “Ik wil het tenminste proberen.”
Einde
Mensen houden van verhalen – maar vertellen, dat doen de meesten, vooral de jongeren niet meer. Ja, er zijn uitzonderingen zoals Wilmart. Ja, er zijn regelmatig bijeenkomsten en er worden boeken gepubliceerd waarin de oude verhalen vastgelegd zijn. En ja, er wordt door vertellers als Arduin en Pool veel gedaan om verhalen in de opvoeding te integreren. Of daardoor het vertellen een heropleving tegemoet kan zien, dat weet niemand. Je kunt maatschappelijke veranderingen niet tegenhouden. Je moet met de tijd meegaan. Dat weet ook Wilgo Baarn van Naks: “Als je je tradities kent, kan je alles ermee doen. Wie weet, misschien komt ook de rapmuziek van onze oude verhalen, daar steekt toch ook altijd een vertelling in?” Hij knippert met zijn ogen, lacht – en begint te rappen.