Van boetiek tot lokaal zakenimperium
Het gonst van de bedrijvigheid op het busplein aan de Heiligenweg. De werkdag zit erop, overvolle bussen wurmen zich ongeduldig langs de centrale markt om zo snel mogelijk het stadscentrum uit te zijn. Sham Binda overziet de drukte vanuit het oranje hoofdgebouw van Jingles, waar op drie hoog zijn bureau staat. Zijn werkkamer is tot de nok gevuld met papieren, telefoonboeken, visitekaartjes, certificaten en oorkonden, sporttrofeeën en schermen waarop beelden van bewakingscamera’s te zien zijn. “Let niet op de rommel, dit is nu eenmaal de manier waarop ik werk”, klinkt het.
Als jonge twintiger denkt Binda nog dat zijn toekomst in het leger ligt. Vlak voor de onafhankelijkheid trekt hij naar het Nederlandse Breda voor een officiersopleiding, met de bedoeling om daarna de wapens te kunnen opnemen voor zijn nieuwe vaderland. “Het leger leek me iets leuks, als jongeling vond ik het wel grappig. Ik woonde niet ver van de kazerne, dus ik had af en toe contact met de ‘Jantjes’, zoals we ze noemden”, lacht Binda. “Na mijn opleiding in Nederland kwam ik in Suriname onder het bevel te staan van bevelhebber Elstak. Ik vond hem een onzinnig mens, kreeg snel ruzie met hem en ben daarop uit het leger gestapt.
“Op verzoek van mijn moeder ging ik daarna een jaar lang werken in haar cafetaria, om daarna met al mijn spaargeld op zak te reizen door Brazilië. Iemand die ik tijdens die reis leerde kennen adviseerde me om kleding uit São Paulo mee te nemen naar Suriname, zodat ik mijn vakantie kon terugverdienen. Het liep als een trein. De kleding sloeg ik bij mij thuis op, en twee weken later had ik alles voor het dubbele van de prijs verkocht en zat ik weer op het vliegtuig naar Brazilië. Sindsdien heb ik mijn eigen zaak, die begon als een boetiek boven de cafetaria van mijn moeder.”
Lees het hele interview met AKMOS-voorzitter Binda, over de staatsgreep en de gevolgen voor de economie, over corruptie, over politiek en Ronald Hooghart, in het julinummer van Parbode!