Van pubertjes en blonde juffen
Menno Marrenga woont al
tientallen jaren langs de Boven-Surinamerivier.
Hij deelt zijn belevenissen met de lezers.
Deze maand de laatste aflevering
Van pubertjes en blonde juffen
“Er zijn nieuwe Amerikanen in het andere dorp”, vertelde Kodjo me. Maar Peace Corps stopt ermee – “In sommige landen werkt het beter dan in andere”, zoals een van hen dat eufemistisch toelichtte. “Wat doen ze?”, vroeg ik. “Ze geven les op school.” Nog vreemder: Peace Corpsers spreken Engels en leren Saamaka, maar de schooltaal is Nederlands. “Hoe groeten ze?”, vroeg ik. Want ze hebben een eigen accent; ze zeggen ‘ooh day now’ in plaats van ‘u dé nò’. De truc om vriend en vijand te onderscheiden door het accent is Oude- Testamentisch maar werkt nog steeds. “Ze zeggen ‘doei’”, antwoordde Kodjo en toen begreep ik het: Hollandse stagiaires zijn nu ook tot hier doorgedrongen. “Blond?” Jazeker. En na schooltijd gaan ze zwemmen, in de rivier. Met de kinderen. “We spelen tikkertje. Ze vinden het fijn als we hen onder water betasten.” Niet alles wat Kodjo zegt geloof ik. Bosnegerjongetjes zijn wel leergierig, zitten overal aan, maar ze zijn beresterk en mollen alles. Zelfs mijn zware bankschroef hebben ze stuk gekregen. Ik denk niet dat die stagiaires destructief onderzoek fijn vinden. Ze zullen het wel opgevat hebben als ongelukkig gericht aftikken – dat kan gebeuren tijdens het spel. Zo’n tastend knaapje geef je een lel, maar op Hollandse kweekschool leren ze dat dat niet mag. De Saamaka pubertjes missen die lel en hun fantasie slaat op hol. “Betasten ze jou ook?”, is mijn controlevraag. “Nee!” Kodjo was geschokt. “Wijven moeten van me afblijven.” “Sabora ook?” Sabora is Kodjo’s meisje. Zegt hij. Ook dat neem ik met een korreltje zout: meiden van vijftien zien jongetjes van veertien niet staan.“Sabora splijt ik tot ze gilt van pijn. Maar ze mag me niet aanraken of zien.” Kodjo heeft die vertederende mix van preutsheid en vuilbekkerij. Twee jaar geleden baadde hij nog onbevangen spiernaakt, daarna een tijdje met een handje voor de onderbuik en tegenwoordig in schoolhemd en spijkerbroek. Volgend jaar misschien ook met telefoon, om het alarmnummer te draaien als Sabora te dicht bij komt. Maar wijven splijt hij: als brandhout met een bijl. Je zal toch maar pubertje zijn in een dorp waar oma’s en juffen de baas zijn. Als zo’n juf hem aankijkt wordt hij verlegen, maar hij moet de macho uithangen voor het laatste restje zelfrespect. “Kunnen die stagiaires goed lesgeven?”, vraag ik verder. Want ‘lesgeven’ en ‘de baas zijn’ is hetzelfde. Denken de leerlingen. Wie het hardst mept en schreeuwt is de beste onderwijzer. “Ze kunnen er niets van”, schampert Kodjo. “We schelden hen uit en dat verstaan ze niet. Dan brengen ze ons naar het hoofd, die verstaat het wel.” “Dan zeg je toch dat je de juffrouw beleefd hebt gegroet?” Ik ben ook jong geweest, lang geleden. “Het hoofd weet wanneer we liegen. Hij is niet eerlijk.” Dat is een wending die ik niet volg, dus ik vraag toelichting. “Hij weet dat we de juffen betasten. Maar hij wil hen zelf splijten. Daarom mogen we na schooltijd niet baden. Dat moeten we in ons eigen dorp doen, zegt hij. De jongens van het schooldorp mogen wel en wij niet. Ze betasten de juffen en lachen ons uit. Dat is niet eerlijk.” Ik begrijp het hoofd wel. Dit soort verhalen tasten het gezag aan. Hij moet dus optreden. Er zijn drie stagiares, alle drie Hollanders: zelfverzekerd, superieur geschoold. Die kan hij niets verbieden. De kinderen van het schooldorp zijn thuis, hebben rechten. De schoolkinderen van het andere dorp niet, die staan onder zijn gezag. Hen verbiedt hij te baden met de juffen. Dat is een halve oplossing, maar halve oplossingen zijn we gewend. Dit was vorige week. Vanmiddag moeten de dorpshoofden vergaderen. Want er was een grote vechtpartij tussen de schooljongens: ons dorp tegen het schooldorp. Niemand kan me vertellen wat de aanleiding was. Ik denk dat ik het wel weet.