Vergeten KNIL-veteraan vindt erkenning in eeuwige liefde – Parbode Sneak Peek
In hun zonovergoten huis in de Normandiestraat blikken Jacob Simson (96) en Elisabeth Simson-Danning (93) terug op hun bijzondere levens. De doorleefde, karakteristieke gezichten van het echtpaar verklappen dat ze in al die jaren veel gespreksstof hebben opgedaan.Met name het oorlogsverleden van Simson blijft niet onbesproken.
Voordat het echtpaar elkaar ontmoette was Simson nog niet lang terug uit Nederlands-Indië, waar hij, net als zo’n 450 andere Surinamers, tijdens de Tweede Wereldoorlog vocht voor het Koninklijk Nederlandsch-Indisch Leger (KNIL). Simson ging vrijwillig in dienst, omdat hem mooie dingen werden beloofd. Hij kwam er tijdens zijn missie echter achter dat het om loze beloftes ging.
Niets te verliezen
“U begrijpt, jonge kerels als wij hadden niets te verliezen”, vertelt Simson wanneer hij terugblikt op zijn tijd bij het KNIL. Simson werkte en woonde tot zijn tweeëntwintigste – met elf broers en zussen – op de plantage van zijn ouders in Boven-Commewijne. Daar besloot hij te reageren op een oproep. “We zouden salaris krijgen en we hoefden niet de frontlinie op. Er werd beloofd dat we alleen maar de wacht hoefden te houden.”
Vol moed vertrok Simson op 27 februari 1944 naar Virginia om een schip te pakken naar Australië. Na een lange tussenstop in Panama was het de bedoeling dat het schip, bemand door Surinamers en Porto Ricanen, door een konvooi naar Australië zou worden begeleid. De officieren kregen echter vlak voor vertrek te horen dat het konvooi niet door zou gaan. Toch werd hen, koste wat het kost, opgedragen te vertrekken.
“Dat was een angstige, eenzame tocht van drieëndertig dagen”, vertelt Simson. “De Japanners gingen in die tijd achter iedereen aan. Ter water, ter land, in de lucht. Overal.”Wanneer een vijandelijk vliegtuig op de radar te zien was, moesten ze muisstil blijven zitten. Dat was niet voor niks: ongeveer een week voordat het schip het vaste land bereikte, werden twee olietankers vlakbij het schip getorpedeerd. Het schip waar Simson op zat werd op wonderlijke wijze gespaard. “Die goede man daarboven heeft ons gered.”
Militaire training
Met de barre overtocht achter de rug kon Simson eindelijk weer ademhalen. Alhoewel, dat dacht hij. In Sidney, Australië, kregen de jongens zonder pardon te horen dat ze wel degelijk naar het front werden gestuurd. “De toenmalige Amerikaanse president Mc Carter had geëist dat Nederland meer grondtroepen moest leveren. Maar die had Nederland niet.”
Om de jongens zo snel mogelijk op te leiden, kregen ze in Australië drie weken lang een zware militaire training. “De Amerikanen waren vóór ons aan de beurt, maar die hebben het nooit afgemaakt, omdat het te zwaar was.” Ook van de groep van Simson haalde niet iedereen het einde van de opleiding: één jongen kwam om door verdrinking.
Na de training werden de jongens opgedeeld in drie groepen: twee gingen in de Nederlands-Indische jungle achter de Japanners aan. De derde groep, die van Simson, moest naar Darwin om te werken op een Nederlands-Australische vliegbasis. “Vergeleken met de anderen hadden wij geluk”, zegt Simson. Bij het bommenwerpersquadron hadden ze minder gevaarlijke verantwoordelijkheden. “En di den plane kon baka, moesten wij de munitie schoonmaken en voor het kamp zorgen.”
Het hele artikel is te lezen in het aprilnummer van Parbode.