Verpauperde oase van rust
In een stad waar door planologen nooit rekening is gehouden met de aanleg van wandelparken, is de Palmentuin een uitzondering. Ingeklemd tussen het stadshart en het uitgaanscentrum van Paramaribo, reiken kolossale palmbomen naar de hemel. Overdag zie je hier mensen die de chaotische stadsdrukte even willen ontvluchten, na het vallen van de duisternis nemen zwervers, hoertjes en andere verschoppelingen van de samenleving hun plek in.
Ooit was de Palmentuin de achtertuin van de omstreeks 1730 gebouwde residentie van de gouverneur, het tegenwoordige presidentieel paleis. De vertegenwoordiger van de Hollandse kolonisator moest immers ook een plaats hebben waar hij al wandelend en in alle rust over gewichtige zaken kon nadenken. Mogelijk heeft een eeuw geleden al mijmerend toenmalig gouverneur Cornelis Lely hier zijn eerste gedachten laten gaan over zijn latere Zuiderzeewerken.
Sinds mensenheugenis, ver voor de onafhankelijkheid van Suriname in 1975, is de tuin echter opengesteld voor het gewone volk. Voor de bewoners van het paleis is de tuin sowieso niet nodig, want die zijn er al lang niet meer. Opeenvolgende presidenten konden er na 1975 niet meer in wonen, omdat het complex op instorten stond. Nu het met Nederlands geld is gerestaureerd, weigert huidig president Ronald Venetiaan het paleis te betrekken. Hij wil niet wonen in een gebouw dat onder het juk van de door hem zo verfoeide voormalige heersers is neergezet. Bovendien zit er in de Surinaamse staatskas onvoldoende geld voor de inrichting.
De vegetatie in de Palmentuin is, zoals de naam al doet vermoeden, behoorlijk eenzijdig. Maar desondanks indrukwekkend met vele honderden koningspalmen, die met hun stammen die vele tientallen meters hoog kunnen reiken, terecht tot de koningen der palmen zijn gedoopt. De lage vegetatie bestaat vooral uit verschillende varensoorten, maar daarmee heb je het wel gehad.
Met de economische en sociale neergang die in 1975 in gang werd gezet, heeft ook de Palmentuin beetje bij beetje zijn glans verloren. Veel bomen zijn ziek, de wil en het geld bij de overheid, die het park beheert, zijn er niet om het tij te keren. Aan onderhoud wordt ook niet veel gedaan, maar dat valt alleen op door de vele afgevallen palmbladeren die blijven liggen.
Vooral na zonsondergang is het tegenwoordig een vrijplaats voor zwervers, geboefte en ander gespuis en gebeuren er dingen die het daglicht niet kunnen verdragen. Als argeloze wandelaar heb je er in het duister niets te zoeken, tenzij je erop uit bent jezelf, in het meest gunstige geval, te laten overvallen.
Overdag is het er een stuk veiliger om te toeven, hoewel ook dan bedelaars en een enkele keer dieven actief zijn. Maar zolang je maar zorgt dat je niet alleen rondloopt, zal er niet snel wat gebeuren. Belangrijkste trekpleister is de wat armetierige speeltuin, die vlak achter de eens zo majestueuze ingang aan de Kleine Waterstraat is gelegen. In de middaguren en in het weekeinde vind je hier jonge gezinnen met kinderen, gadegeslagen door toeristen die even komen uitblazen na een stadswandeling langs de nabijgelegen monumentale panden.
Veel ander volk is er niet, en dat is opmerkelijk. Want de Palmentuin is een van de meest koele plekken van de benauwde stad, met een dak van palmbladeren en de lange kale stammen die alle ruimte aan de wind bieden om een stevige bries te leveren. Alleen op nationale feestdagen, zoals op Onafhankelijkheidsdag en de Dag der Inheemsen, bruist de Palmentuin voor even van de activiteiten. Bandjes spelen de sterren van de hemel, bij honderden kraampjes zijn de meest uiteenlopende lekkernijen te krijgen.
Zodra dat aan het eind van de dag allemaal weer voorbij is, valt alleen het rustgevende geruis van de wind in de toppen van de koningspalmen nog te beluisteren. Maar dat horen alleen de zwervers en andere nachtelijke gasten van de Palmentuin.