Vies du capitaine Cassard
In dit boekje wordt het leven beschreven van de Franse zeeman Jacques Cassard (1679-1740). Volgens de auteur van dit zeldzame boekje moet Cassard gerekend worden tot de grootste zeehelden die Frankrijk heeft voortgebracht. De Franse marine heeft, naast een aantal gebouwen, wel tien schepen in haar vloot naar Cassard vernoemd. Zijn geboortestad Nantes heeft hem vereeuwigd met een eigen straat, de Allée Cassard.
In Suriname herinnert men zich deze Cassard niet als held maar als schurk. In juni 1712 werd een aanval op Suriname van een aantal Franse schepen, onder leiding van Cassard, nog afgeslagen. Maar op 8 oktober van hetzelfde jaar verscheen hij opnieuw op de Surinamerivier. Dit keer met acht grote oorlogsschepen die gezamenlijk over 336 stukken geschut beschikten, zo’n dertig kleinere vaartuigen en in totaal drieduizend soldaten. Paramaribo werd met kanonnen beschoten en Cassard nam zijn intrek in plantage Meerzorg. De plantageeigenaar van Meerzorg, Paul Amsincq (een uit Rouen afkomstige Hugenoot), vluchtte bijna geheel ontkleed met vrouw en kinderen de bossen in. Cassard gaf vanuit zijn nieuwe hoofdkwartier opdracht aan een deel van zijn vloot om de Surinamerivier op te varen en de plantages te veroveren. Daar was weinig weerstand. Veel plantage-eigenaren, directeuren en opzichters hadden hun plantages verlaten om in Paramaribo te helpen de aanval af te slaan. Uit angst voor de roofzucht van de Fransen, hadden veel planters hun slaven opdracht gegeven om zich in de bossen schuil te houden. Soms kregen die kostbare bezittingen mee, zodat de troepen van Cassard deze niet konden roven. Ook zijn er gevallen bekend waarbij de vrouwen en kinderen van planters aan de slaven werden toevertrouwd en deze door kreken, moerassen en bossen uit de handen van de vijand probeerden te blijven.
Suriname wordt in dit boekje de meest bloeiende kolonie in Amerika genoemd. Ze heeft haar weelde te danken aan de handel in suiker, tabak, koffie en katoen. De vruchtbare weilanden voeden talloze kuddes, de bossen zitten vol met uitstekend wild, de rivieren leveren alle soorten vis. Dat Paramaribo en de plantages niet werden platgebrand, zoals Cassard gedreigd had, was te danken aan het feit dat vertegenwoordigers van het Nederlandse koloniale gezag akkoord gingen met het betalen van een brandschatting. Op 2 oktober 1712 werd op plantage Meerzorg een overeenstemming hierover bereikt. In dit bijzondere Franse boekje wordt eufemistisch gesproken over een ‘contribution’, maar de kosten voor Suriname om van Cassard en zijn troepen af te komen, waren hoog. Er wordt gesproken over een derde deel van alle bezittingen: fl. 747.350 Surinaamse guldens (fl. 682.800 Nederlands). Dit astronomische bedrag werd betaald met slaven, suiker, koperwerk, zilver, muntgeld en geldwissels (cheques) die in Amsterdam geïnd moesten worden. Zo’n 734 Afrikaanse slaven werden meegegeven en een flink aantal ‘roode slaven’ of ‘indianen’. Cassard verliet, twee maanden na het begin van zijn aanval, op 12 december met zijn geroofde buit de kolonie Suriname. Hij zette koers naar Curaçao, waar hij in 1713 nogmaals een forse brandschatting wist los te krijgen. De betalingen aan Cassard, die gelijkelijk over de kolonisten moesten worden omgeslagen, zorgden voor grote conflicten tussen de planters en het koloniale gezag. Maar misschien werd de grootste schade nog wel aangericht door het feite dat veel slaven, die de bossen werden ingestuurd om ontvoering door te Fransen te voorkomen, niet naar hun plantages terugkeerden. Zij voegden zich bij de al eerder weggelopen slaven. De groep Marrons was, als gevolg van de angst voor Cassard én door toedoen van de planters zelf, aanzienlijk gegroeid.
Vies du capitaine Cassard et du capitaine Paulin, con sous le nom de Baron de la Garde, Adrien Richer, Paris, Chez Belin, 1789