Voorwoord: Brandhaarden
‘Al brandt de hele stad af, ik slaap als een roos’, liet Desi Bouterse zich tijdens een interview in 2005 ontvallen. ‘Al is de stad in rep en roer, de enige die slaapt is Bouterse’, dupliceerde de NDP-voorzitter zijn woorden tegenover de Nederlandse tv-zender RTL. Anno 2019 lijkt ons huidig staatshoofd inderdaad liever zijn slaapmuts op te zetten dan zich te bekommeren om tientallen brandhaarden die in het land woeden.
Zo was Bouta in de afgelopen periode in geen velden of wegen te bekennen toen zo’n beetje onze hele kustvlakte wekenlang kampte met zware rookoverlast die afkomstig was van al dan niet opzettelijk in brand gestoken percelen. Ondanks waarschuwingen bleven asociale figuren bermen, terreinen en afval in de fik zetten. Behalve Paramaribo waren grote delen langs de Oost-Westverbinding in Saramacca, Coronie en Nickerie in een rookgordijn gehuld.
Waarom niet hardhandig werd opgetreden tegen deze pyromanen? Omdat onder het ‘Neks no Fouterse’-gedachtegoed onverschilligheid en bandeloosheid floreren. Elke droge tijd is het weer raak met (groot)grondbezitters die hun arealen in de as leggen omdat ze te gierig zijn om die machinaal te onderhouden. Een dergelijk levensmotto – ikke, ikke, ikke en de rest kan (letterlijk) stikken – was vorig jaar oktober ook merkbaar tijdens een hardnekkige brand op vuilstortplaats Ornamibo. Omwonenden hadden toen dagenlang last van een penetrante giftige rook.
De brandweer en het NCCR doen overigens steevast alles wat in hun vermogen ligt om de burgers uit de brand te helpen, maar zijn hun middelen erg beperkt. Een andere aanpak is te overwegen, zoals blussen met helikopters. En behoorlijke strafmaatregelen. Want je kan er donder op zeggen: bij de volgende droogte zitten we weer met deze brandende kwestie.