Voorwoord: Leleku Cubano
Tumsi bun na don, oftewel al te goed is buurmans gek.
Dat werd ons onlangs weer eens onder de neus gewreven toen honderden Cubanen doortocht eisten naar westerbuurland Guyana. Om hun eis luister bij te zetten, bivakkeerden ze twee weken lang bij de Canawaima Ferry Service te South Drain in Nickerie en werd ter plekke luidkeels met potten en pannen geprotesteerd. Coronapandemie of niet, tegen beter weten in moesten de Cubanen de grensrivier oversteken.
Aangeboden proviand en hulpgoederen werden de ene dag met beide handen aangegrepen, maar de andere dag resoluut van de hand gewezen. Dergelijk weerbarstig gedrag doet de vraag rijzen of deze economische vluchtelingen wel bekend zijn met het principe dat je nooit bijt in de hand die je voedt. Enerzijds profiteren ze volop van de Surinaamse gastvrijheid, anderzijds creëren ze een puinzooi in het land waarin ze op de koop toe illegaal verblijven.
Hoewel ‘Campo Canawaima’ met een sisser is afgelopen, moet zeker niet lichtvaardig gedacht worden over de kwestie. Immers, met hun ondoordachte handelingen stelden de criminele karavaanorganisatoren tientallen mannen, vrouwen en kinderen aan zeer onhygiënische en gevaarlijke situaties bloot. Er had een humanitaire crisis kunnen ontstaan, die tijdens de ontmanteling van het vluchtelingenkamp compleet had kunnen escaleren als bijvoorbeeld met scherp was geschoten.
Laat ‘Campo Canawaima’ dan ook een eyeopener zijn dat we onze landsgrenzen niet meer wagenwijd blijven opengooien voor gelukszoekers uit met name Brazilië, China, Cuba en Haïti, zonder dat er daarbij sprake is van een goed doordachte bevolkingspolitiek. Niemand wil immers op een ochtend verbaasd wakker worden omdat in zijn achtertuin honderden vreemdelingen zitten te kamperen of naar goud zitten te wroeten.