Wachten tot je een ons weegt
Je zult maar woningzoekende zijn in Suriname. Als je niet een enorme zak geld hebt om zelf te kopen of te bouwen (op koopgrond, van de overheid heb je immers niets te verwachten), en dus afhankelijk bent van de goedheid van lanti, kun je wachten tot je een ons weegt. Sinds 1950 zijn in ons land slechts achtduizend volkswoningen gebouwd, terwijl de huidige wachtlijst naar schatting tussen de 25.000 en 40.000 woningzoekenden telt.
Er zijn dus veel te veel woningzoekenden en er zijn veel te weinig huizen gebouwd. Als je dan ook nog bedenkt dat meer dan een kwart van alle woningen in Suriname volgens planoloog Arti Ramsoekh niet aan de sociale standaarden voldoet (wat er op neerkomt dat ze eigenlijk onbewoonbaar zijn), dan kun je spreken van een gigantisch probleem.
En wat doet de regering? Behalve dat president Ronald Venetiaan al jaren achtereen tijdens zijn ‘jaarrede’ in het parlement de alinea over volkshuisvesting braaf kopieert, lijkt iedereen toe te kijken hoe de rij woningzoekenden langer wordt en woningen langzaam maar zeker instorten. Maar bouwen, ho maar.
Huizen bouwen schijnt Suriname niet alleen te kunnen, dus is de hulp van de gemeente Amsterdam ingeroepen, die een steentje bijdraagt aan het veelbesproken project te Richelieu. Ook steunt Amsterdam al enkele jaren de stichting Sekrepatu, dat kleinschalige wijken uit de grond stampt met koop- en huurwoningen. Maar doordat de regering niet wil meewerken aan kostenverlaging, door bouwgrond beschikbaar te stellen en een vrijstelling te geven op de invoerrechten van bouwmaterialen, zijn de woningen te duur voor de armsten der armen.
Maar Amsterdam doet meer, met het idee dat Surinamers op den duur zelf zouden moeten kunnen. Een gewaagde gedachte, want al bijna zestig jaar rommelen opeenvolgende regeringen, en in het verlengde daarvan ministeries, maar wat aan. Terwijl het aantal woningzoekenden drastisch toenam, slaagde men er niet in om voldoende huizen te bouwen. Integendeel zelfs. Amsterdammers zijn van nature geboren optimisten en doorzetters, dus ze hebben er vertrouwen in dat het toch allemaal ooit eens goed komt. Die gedachte leidde halverwege vorige maand tot het seminar ‘Naar een nieuwe sector volkshuisvesting’. Daar werd vooral een open deur ingetrapt en door Nederlandse deskundigen uitgelegd wat Surinaamse deskundigen redelijkerwijs allemaal al hadden moeten weten. Al zou men alleen maar wat hebben geleerd van alle fouten die in de voorbije decennia zijn gemaakt.
Minister Michael Jong Tjien Fa van Ruimtelijke ordening, Grondbeleid en Bosbeheer (RGB) verscheen na afloop van de eerste dag van het seminar triomfantelijk voor de televisiecamera. En kraamde even triomfantelijk onzin uit. Kort gezegd kwam het er op neer dat Suriname dankzij de Amsterdamse adviezen nu eindelijk weet hoe er huizen moeten worden gebouwd. Wat hebben al die andere verantwoordelijke ministers en de ambtenaren sinds 1950 dan in godsnaam gedaan?
Grond om te bouwen is er genoeg. Maar dat ligt natuurlijk gevoelig bij Jong Tjien Fa, want zijn politieke baas en partijgenoot Paul Somohardjo leeft in de veronderstelling dat alle percelen van Pertjajah Luhur zijn. Dus grond beschikbaar stellen om woningen voor de sociaal zwakkeren te bouwen, zit er niet in. Terwijl de politiek heerst, verdeelt en daarnaast vooral niets doet, moeten vooral zij die het toch al niet breed hebben maar zien hoe ze dakloos of in een varkenskot een menswaardig bestaan opbouwen.